De toga van Fruin
(1990)–Jo Tollebeek– Auteursrechtelijk beschermdDenken over geschiedenis in Nederland sinds 1860
SlotbeschouwingHet wordt tijd de balans op te maken en de resultaten van dit hoofdstuk te synthetiseren. Als leerling van Fruin sloot Blok aan bij de liberaal-positivistische onpartijdigheidsleer. De mogelijkheid die onpartijdigheid te realiseren trachtte hij te vergroten door de schepping van een klein-positivistisch instrumentarium, met als belangrijkste verwezenlijkingen de historische seminaries en het archiefonderzoek in binnen- en buitenland. Maar tegelijk hield hij een pleidooi voor een verbreding van de historische thematiek: een sociale geschiedenis, die hij zeer bewust in relatie bracht met de sociale kwestie. Zijn Geschiedenis van het Nederlandsche Volk bleef echter primair een staatkundige geschiedenis, ondermeer door de vrees voor het opkomende historisch materialisme. Dit historisch materialisme dwong hem in 1902 tot een theorie waarin de onpartijdigheid werd gedefinieerd in termen van proportionaliteit. Deze naïef-realistische theorie werd scherp bekritiseerd door Bussemaker die wees op het onvermijdelijke subjectivisme dat elke geschiedbeoefening doortrekt, en die in Nederland de eerste relativistische geluiden liet horen. Het oude onpartijdigheidsideaal werd in de jaren vóór en na 1900 dus onderschreven, uitgebreid en bekritiseerd. Deze geschiedtheoretische discussies weerspiegelen de onzekerheid, die de maatschappij omstreeks de eeuwwende doordrong. ‘Er | |
[pagina 115]
| |
hangt een geur van herfsttij om die jaren’, zo schreef RomeinGa naar eind202. Het is een goed beeld, omdat het genuanceerd is. Het liberaal-positivisme leefde - ook na 1900 - nog volop bij Blok, die een bijzonder sterk vertrouwen had in de Fruiniaanse methode en in haar doelstellingen. Maar het rationalistisch optimisme van dit liberaal-positivisme begon ook scheuren te vertonenGa naar eind203. De historistische kritiek van Bussemaker toonde dat niet iedereen de zekerheden waarop dit wetenschapsideaal steunde, nog kon onderschrijven. Bussemakers kritiek was een prelude op de onvrede met de verwetenschappelijking van het vak, die zich in de eerste twee decennia van de twintigste eeuw bij een jongere generatie zou uiten. Het positivistische wetenschapsmodel en het liberale geloof de wetenschap te kunnen zuiveren van alle subjectieve factoren zou na 1900 in een crisis terechtkomen. Het aftasten van de grenzen tussen literatuur en historiografie was het meest opvallende symptoom van deze ontwikkeling. Fruins optimisme inzake de kracht van de wetenschap evolueerde zelfs geleidelijk tot een pessimisme. Bussemakers kritiek markeert deze wending. Maar dit proces kan ook in een meer positieve terminologie worden beschreven. In zekere zin betekenden de discussies omstreeks de eeuwwisseling immers een verdere stap in de emancipatie van de historiografie - en dus ook in haar identiteitsbevestiging. Het streven van Fruin was erop gericht geweest de geschiedschrijving los te maken van politiek en theologie. De natuurwetenschappen hadden hierbij als model gefunctioneerd, niet door hun nomothetisch karakter, maar wel door hun empirische en exacte methode. Omstreeks 1900 poogde de historiografie zich - als geesteswetenschap - opnieuw te emanciperen: ditmaal niet van de politiek of de theologie, maar wel van de natuurwetenschappen, die nu - als de ladder van Wittgenstein - niet meer werden ervaren als een hulpmiddel bij het streven naar autonomie, maar als nieuwe heersers die de historici een drukkende last op de schouders hadden gelegd en waarvan zij zich moesten ontdoen. Behalve de kritiek op de verwetenschappelijking van de historiografie, zou ook een tweede thema uit de discussies omstreeks de eeuwwende in de eerste jaren na 1900 in de actualiteit blijven: de verbreding van de historische thematiek. Op dit punt was Blok de pionier. Zijn oproep de staatkundige geschiedenis niet langer een historiografisch primaat toe te kennen en een sociale geschiedenis na te streven, was voor enkele jongere historici het aanknopingspunt voor een daadwerkelijke verruiming van het historisch perspectief. Minder dan Blok werden zij daarbij gehinderd door de vrees voor het historisch materialisme. | |
[pagina 116]
| |
Kritiek op het liberaal-positivisme en een pleidooi voor de verbreding van de historische thematiek: in die zin kan de eeuwwende ook op geschiedtheoretisch vlak als een ‘breukvlak’ worden aangeduid. |