De toga van Fruin
(1990)–Jo Tollebeek– Auteursrechtelijk beschermdDenken over geschiedenis in Nederland sinds 1860
Slotbeschouwing‘Het karakter der wetenschap is niet te gelooven, maar te twijfelen, te onderzoeken, te weten’, zo schreef Opzoomer in 1847Ga naar eind195. De vierentwintig-jarige Fruin aan wie deze woorden waren gericht, zou dit zijn hele leven kunnen beamen, eerst nog als verdediging van de eigenheid, de liberaliteit van de Wetenschap ten aanzien van het Geloof, later meer specifiek als aanduiding van de grondslag van de historiografie. Deze drieledige operatie, het twijfelen aan de traditionele visies, het onderzoeken van de op basis van de ervaring verkregen gegevens en het bereiken van zekerheid culmineerde in een historische methode, die volgens Fruin de mogelijkheid bood zijn in 1860 uiteengezette onpartijdigheidsprogramma te realiseren. Door onpartijdig te tonen wat elke partij, calvinisten, katholieken en liberalen, had | |
[pagina 57]
| |
bijgedragen tot de wording van de Nederlandse natie, zou dit kritisch-empirisch onderzoek, bedreven als woord en wederwoord, maar volgens strikte spelregels, een geschiedschrijving bevorderen, die de politieke pacificatie in het bestaande staatsbestel kon versterken. Maar ook zonder dit doel bleef deze methode, als ‘speerpunt’ van de emancipatie en professionalisering van de geschiedbeoefening, haar waarde behouden. Toen P.L. Muller schreef dat de historische wetenschap in Nederland met Fruin een nieuw leven was begonnen, had hij dan ook niet zozeer de onderzoeksresultaten van zijn leermeester, dan wel diens werkwijze op het oogGa naar eind196. Uiteraard hadden ook die resultaten invloed. De Tien jaren boden een geschikte autoriteit voor hen die in de geschiedschrijving een thematische verbreding nastreefden en de ‘oudliberale’ en nationale conciliantie-historiografie bleef - ondanks lichte tegenwind - doorleven in de zogenaamde ‘Leidse Historische School’, waarvan vooral Blok, Colenbrander en Japikse de vertegenwoordigers werden. Maar veel meer betekende Fruins methode een nieuwe aanzet. In zijn Afscheidsrede merkte hij bescheiden op dat hij geen school had gevormdGa naar eind197. Maar zelfs een leek als de Rotterdamse advocaat S. Muller Hz. kon uit de bundel Geschiedkundige Opstellen, die Fruin bij zijn afscheid als hoogleraar werd aangeboden, opmaken dat alle auteurs - op Brill na - de door hem geïnaugureerde werkwijze hadden nagevolgdGa naar eind198. Tegelijkertijd behoorde Fruin voor velen tot een voorbije tijd. Byvanck, wiens ‘incompatibilité d'humeur’ met Fruin inderdaad moeilijk valt te loochenenGa naar eind199, tekende hem als laatste van een vervlogen geslacht van Leidse geleerden waartoe ondermeer de graecus Cobet, de arabist Dozy en de neerlandicus De Vries hadden behoord. Ook Fruin zelf zou hebben ingestemd met dit portret, wanneer hij de vele hem ontvallen vrienden en collega's herdacht. Byvanck schreef hen de ‘echt Hollandse’ eigenschappen van degelijkheid, werklust, helder inzicht en veel omvattende blik toe; voor Fruin alleszins terecht. Maar wat hij, en met hem anderen, in Fruin miste, was durf en bezieling. De wat droog en koel overkomende geleerdheid kon voor deze Nietzscheaan het ruime en vrije leven niet vervangenGa naar eind200. Eigenaardig genoeg kwam deze kritiek, slechts een onderdeel van het meer algemene vitalisme rond de eeuwwisseling, ook terug bij Colenbrander, Fruins jongste leerling. Fruins critici vreesden tevens dat zijn ‘wetenschappelijke’ methode de artistieke component volledig uit de geschiedbeoefening zou bannen. In de jaren 1880 was Leiden, Fruins intellectuele bastion, als cultureel centrum voorbijgestoken door het radicale en opwindende | |
[pagina 58]
| |
Amsterdam, waar een jonge generatie literatoren het primaat van de innerlijkheid uitriep, de kunst boven de wetenschap stelde en het beginsel der identiteit van vorm en inhoud propageerde. Dat dit afwijzen van ‘het dorre en geborneerde rationalisme’ ook hun visie op de aard en de taak van de geschiedbeoefening zou beïnvloeden, was te verwachten. In dit perspectief is juist Verwey's aanval op Fruin in 1894 significant. De onbesuisde kritiek van de vroegere redacteur van De Nieuwe Gids, waarin het recht van de verbeelding in de geschiedschrijving werd opgeëist, werd door latere historici als Kernkamp, Colenbrander en Huizinga, die alle drie de Beweging van Tachtig intens hadden beleefd, herhaald, zij het in een veel gematigder vorm. Fruins model bevatte ook een aantal spanningen die pas na de eeuwwisseling op de voorgrond traden. De pacificatiepolitiek die hij door zijn conciliantie-historiografie had trachten te bevorderen, had niet geleid tot een samenleving waarin alle ideologische tegenstellingen waren opgeheven, maar tot een maatschappij waarin de modus vivendi juist werd bereikt door een op basis van de uiteenlopende levensbeschouwingen doorgevoerde compartimentalisering en segmentering in verschillende subculturen. Deze beginnende verzuiling zette zich echter zo krachtig door dat ook de door Fruin nagestreefde eenheidsconceptie van de Nederlandse geschiedenis nog onmogelijk leek te bereiken. Het werd een vraag voor de toekomst: verzuilde ook het historisch beeld? Bovendien kwam de beslissende macht van de wetenschap na 1900 steeds meer onder vuur. Was Fruins paradox dat de onzekerheid die met de onbeperkte wetenschappelijke vrijheid samenging, slechts door een vrije wetenschap kon worden opgeheven, tenslotte geen variant van het spreekwoordelijke zichzelf met de haren uit het moeras trekken? De door Fruin verdedigde openheid leidde voor velen niet tot zekerheid, maar vergrootte integendeel de onzekerheid. Merkwaardig genoeg werden juist de liberalen hierdoor het eerst getroffen: in de sfeer van open discussie werd het duidelijk dat ook de liberale wetenschapspraktijk, die zich steeds liet voorstaan op haar waardenvrijheid, uitging van bepaalde axioma's. Dit relativistische gevoel werd nog versterkt door de algehele historisering van het wereldbeeld, die ook Fruin had verwelkomd. Als alles tijdgebonden was, wat kon dan nog als norm gelden? Het waren vraagstukken die na 1900 op min of meer grondige wijze werden gethematiseerd. |
|