De toga van Fruin
(1990)–Jo Tollebeek– Auteursrechtelijk beschermdDenken over geschiedenis in Nederland sinds 1860
[pagina 69]
| |
Hoofdstuk II Blok en de discussies omstreeks de eeuwwisseling | |
[pagina 71]
| |
De jaren vóór en na de eeuwwende gaven in het Nederlandse politieke, sociale en culturele landschap een aantal belangrijke verschuivingen te zien. Het groeiende zelfbewustzijn van de arbeidersklasse - sinds 1894 politiek vertaald in de SDAP - was daarvan misschien de meest opvallende. Ook de historiografie werd in deze bewegende wereld betrokken. De historici waren zich trouwens bewust van de zich opdringende veranderingen in hun vak. ‘Er is rumor in casa historica’, stelde Hajo Brugmans in 1904 vast. Met instemming wees hij erop dat het kleine leger van Nederlandse historici, dat kort tevoren nog veel weg had van een rustende schutterij, mobiel was geworden en dat een principiële gedachtenwisseling omtrent de fundamenten van de in de negentiende eeuw zo geëxpandeerde geschiedwetenschap ook in zijn land niet langer uitzonderlijk wasGa naar eind1. Deze geschiedtheoretische discussies, gewoonlijk samengebracht onder de noemer ‘historisme versus positivisme’, toonden dat het liberaal-positivistische paradigma - in Nederland gecondenseerd in de onpartijdigheidsleer van Fruin - in een eerste crisis terechtkwam. Het historisch materialisme katalyseerde deze omstreeks 1900 gevoerde polemieken en dwong de vertegenwoordigers van het liberaal-positivisme de eigen theorie verder uit te werken. De kritiek op deze concretiseringen ondergroef echter de zekerheden van het Fruiniaanse wetenschapsideaal. Een centrale rol in deze ‘breukvlak’-discussies speelde P.J. Blok (1855-1929). Hij had in Leiden klassieke letteren gestudeerd en was in 1879 op een onderwerp uit de Romeinse geschiedenis gepromoveerd. Na enkele jaren leraar aan het Leidse gymnasium te zijn geweest, was hij in 1884 tot hoogleraar Algemene en Vaderlandse Geschiedenis te Groningen benoemdGa naar eind2. Hij volgde er P.L. Muller op, die naar Leiden was vertrokken en daarmee een begin had gemaakt aan de later vaak herhaalde professorale overstap van Groningen naar Leiden. Blok ontplooide in Groningen een bijna grenzeloze activiteit, die niet alleen aan de nationale, maar ook aan de regionale en lokale geschiedschrijving ten goede zou komen. Zelf bestempelde hij zijn Groningse periode later als ‘den gelukkigsten tijd van mijn leven’Ga naar eind3. | |
[pagina 72]
| |
In 1889 weigerde hij dan ook een professoraat in Amsterdam, mede omdat hij vreesde in dat radicale milieu te veel geestelijke vrijheid te moeten inleveren: ‘Vooral een historicus moet niet onder contrôle staan, wat zijne uitingen betreft, en de geest in Amsterdam gaat in die richting steeds verder voort’, schreef hij aan FruinGa naar eind4. In 1893 sloeg hij opnieuw een aanbieding af, ditmaal uit UtrechtGa naar eind5. Eén jaar later weerstond Blok echter niet de lokroep van Leiden. Fruin had het voortbestaan van zijn leerstoel met succes verdedigd. Reeds lang had hij Blok, zijn meest geliefde leerling, voorbestemd zijn opvolger op deze ‘nationale’ katheder te worden. Voor Fruin was Blok een gelijkgezinde, waardig de fakkel der Vaderlandse Geschiedenis van hem over te nemen. Dit verwantschapsgevoelen was wederkerig: Blok plaatste zichzelf zonder aarzelen in de traditie van zijn vereerde leermeesterGa naar eind6. Hij werd niet alleen Fruins opvolger, maar in talloze opzichten ook diens navolger. Dit geldt in belangrijke mate voor zijn wetenschapsideaal. |
|