De toga van Fruin
(1990)–Jo Tollebeek– Auteursrechtelijk beschermdDenken over geschiedenis in Nederland sinds 1860
[pagina 13]
| |
Hoofdstuk I De liberaal-positivistische onpartijdigheidsleer van Fruin | |
[pagina 15]
| |
In 1859 schreef de toen bijzonder populaire dichter P.A. de Genestet een intussen al lang vergeten ‘leekedichtje’, dat de titel Question brûlante draagt. De eerste strofe ervan luidt: ‘De Wil, de vrije Wil! dat was, mijn Theologen!
Uw spoorwegkwestie, ja, in onzer dagen strijd:
Elk had zijn richting, had zijn lijn, die hij met vlijt en nijd
Verdedigde, voor 't volk, - slachtoffer van een tijd,
Zoo veel -, zo aaklig veel - en nog eens veel - bewogen.’
De Genestet, zelf predikant, spotte meer dan eens met de onophoudelijke discussies die de hooggeleerde theologen in het midden van de negentiende eeuw met elkaar voerden en maakte zich graag vrolijk over de tientallen scholen en strekkingen, waartoe deze polemieken leidden. Maar hij eindigde zijn Question brûlante toch met een ernstig bedoelde aanmaning: ‘En menig burger waar tevrêe,
Zoo 't haspelen, hoe dan ook, nu maar een eind mocht nemen!’Ga naar eind1
Niet enkel de theologen waren omstreeks 1850 verdeeld. Ook bij de vaderlandse historici bestond weinig eensgezindheid. De in de eerste decennia van de negentiende eeuw frequent ondernomen pogingen om de strijd tussen loevesteins en orangistisch gezinde historici door een intellectueel weinig bevredigende politiek van ‘vergeven en vergeten’ te staken, waren grotendeels mislukt. De oude scholen bestonden nog steeds en onophoudelijk vielen de vertegenwoordigers ervan elkaars geschriften aan. Van één, nationaal historiebeeld kon in een dergelijke situatie geen sprake zijn: ‘elk had zijn richting, had zijn lijn’. Het calvinistisch-orangistische beeld werd verwoord in verschillende synthesen: in 1846 publiceerde Groen van Prinsterer zijn Handboek der geschiedenis van het Vaderland en in 1853 was de postume uitgave van Bilderdijks Geschiedenis des Vaderlands (1832-1853) voltooid. De staatsgezinde visie op het nationale verleden, reeds uitvoerig uiteengezet in Wagenaars Vaderlandsche Historie (1749-1759), leefde ondermeer door in de studies van Bakhuizen van den Brink. Maar ook op dit vlak was menig burger ontevree. Met name de in | |
[pagina 16]
| |
Leiden gevormde classicus Robert Fruin (1823-1899) spande zich - vanuit een nationaal-liberale wetenschapsideologie - in de tweede helft van de negentiende eeuw in om een grotere eensgezindheid in de Nederlandse historische wereld te bereiken. Op 9 mei 1859 voorspelde de romanschrijfster A.L.G. Bosboom-Toussaint hem: ‘Uwe beschouwing zal autoriteit hebben’Ga naar eind2. Zij werd niet bedrogen in haar verwachtingen. Voor generaties historici werd Fruin - naar de geijkte uitdrukking van S. Muller Fz. - ‘de vader van de moderne Nederlandse historiografie’Ga naar eind3. Dit vaderschap slaat dan meestal niet op het historisch beeld dat Fruin ontwierp, maar op de door hem geïnaugureerde methode. Die methode, waarbij de historicus metaforisch als een ‘rechter van instructie’ werd omschreven, was voor Fruin en zijn leerlingen het instrument bij uitstek om op een wetenschappelijke en onpartijdige wijze de geschiedenis te beoefenen. De daarbij uitgewerkte onpartijdigheidsleer was erop gericht tabula rasa te maken met de in de eerste helft van de negentiende eeuw gehanteerde historiografische concepten. Een nieuw instrumentarium en een oorspronkelijke theorie dus: beide weerspiegelen Fruins verlangen naar een historiografie nieuwe stijl, die ook een politieke rol kreeg toebedeeld. |
|