Tuiltje van geurige dichtbloemen op Franschen bodem geplukt(1803)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 146] [p. 146] Myne beginsels. Geen schoonheid zal me ooit wetten geven; Myn slaafsche leertyd is voorby; 'k Ben onafhangklyk, fier, en vry, En wil en weet thans wys te leven. Niet dat myn hart, verhard en koel, Zyn streelendste inspraak tracht te smooren, Neen, 't is gevoelig voor 't gevoel; 'k Laat door een schoone my bekoren Van de ochtend komt tot de avond vlied, Ja, zelfs by nacht... maar langer niet. 'k Ben als een vogel, die, in 't zingen, 't Zy laag by de aarde of verre om hoog, Elk vruchtje en blaadje pikt, in 't springen; 'k Ben als een kind, uit moeders oog, Dat achtloos speelt met alle dingen. [pagina 147] [p. 147] Ik breng myn schatting aan natuur; 'k Bemin en wissel t'aller uur. Wie kon zich 't ooit met vrucht beloven De vleugels aan de min te ontrooven? Dien God, het kroost der zinlykheid, In éénen stond geteeld, geboren, Is slechts een korte duur bereid; De heete gloed, dien hy doet glooren, Die brandend jaagt door ziel en lyf, Heeft slechts een' doortogt, geen verblyf. Hoe! 'k zou, getrouw, en koud van zinnen, Eene enkle schoonheid slechts beminnen? Hoe! ik zou, knielend, dagen lang, Slechts om een enkel blikje smeeken, En weenend bidden, gantsche weken, Om slechts een kuschje op hand of wang? Ik zou, haar luimen steeds ten prooije, My laf gedragen naar haar' zin, En tien jaar smeeken om haar min?... Helpt, goôn! dit waar' 't beleg van Troje! clement. Vorige Volgende