Tuiltje van geurige dichtbloemen op Franschen bodem geplukt(1803)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 110] [p. 110] De schapen. 'k Zag vaak een dartle kudde, aan 's herders oog ontsneld, Blymoedig dolen langs het veld. Wanneer een schaapje, om zich te laven, Een stroomend vlietje zocht, waar 't helder water vond, 'k Zag straks dat zich, ten zelfden stond, All' de andren naar den vliet begaven. Waar de een ook loop' loopt de ander dra; Zy volgen steeds elkander na. De een springt al voort en vlugt steeds verder; Een ander volgt hem op den voet; De gantsche kudde ontvlied den herder, Die haar geleid en haar behoed. 'k Moest deze spoorloosheid ook onder menschen vinden! Wy, zo ontzind als 't reedloos vee, Doen 't geen wy zien van onze vrinden, En spelen, dwaas, met dwazen meê. Vergeefs zien wy de reden pryken; Wy geven nooit haar stem gehoor; Wy binden, om haar licht te ontwyken, Den blinddoek van de dwaling voor. didot. Vorige Volgende