Gezamenlijke dichtwerken. Deel 10-12(1856-1857)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 151] [p. 151] Ter echtviering van den erfprins van Oranje en Sophia, prinses van Wurtemberg, bij hunne komst in 't vaderland. Nu rust het krijgszwaard in de scheê. De lagchende aanblik van den vreê Beschijnt ons met zijn zoete lonken; En, gaarden wij geen oorlogsbuit, Toch blonken moed en krijgsdeugd uit, Zoo schittrend als zij immer blonken; En is de grens vernaauwd van 't land, Te vaster is een enger band Om volk en vorst aan een geklonken. [pagina 152] [p. 152] Nu hecht Oranjes wakkre zoon Een nieuw juweel aan Nassaus kroon: Hij heeft van God een bruid verkregen. Nu schalt het dubbel feestlied rond Bij 't jubel van hun echtverbond En 't roesten van den oorlogsdegen; Nu rollen over veld en vloed De zegenwensch, de welkomgroet, En de echoos schaatren: ‘Welkom! Zegen!’ Tree in, Prinses! Geen rijksvorstin Acht Neerlands zetel zich te min, Op welk een rang haar Huis moog roemen: Het dierst kleinood der Newastad, Het kostbaarst, dat de Spree bezat, Wij mogen beide de onze noemen! Nu maakt, verplant op Neerlands grond, De roos, die aan den Necker stond, Het drietal vol der schoonste bloemen. Heb dank, o Prins! heb dank er voor: Uw echttoorts spreidt op ons haar gloor; [pagina 153] [p. 153] Uw feest is Neerlands feest te gader. Wij ook, wij hebben deel er aan, Wat zon voor Nassau op moog gaan, Wat eerlauwrier uw stam omblader': Wij deelen in uw jubelvreugd, In Vader Willems vorstendeugd, In al den krijgsroem van uw Vader. Tree in, Prinses! tree Neerland in! U wachten volk en hofgezin: Tree in! het is hier goed te leven. Hier houdt een vorst het roer van staat, Die vader is van d'onderzaat, En stuurman, waar de kloeksten beven; Hier woont een volk, dat, schuw van bloed, Maar trouw van hart en vast van moed, Zijn adem voor zijn vorst zou geven. Gelei haar, Prins! langs bloem en kruid, Bij zegenzang en feestgeluid, Het welkom-juichend Neerland binnen: Gij hebt gewis haar wel gezegd, [pagina 154] [p. 154] Wat band hier volk en koning hecht En hofgezin en huisgezinnen; Gij hebt gewis haar wel voorspeld Hoe aller hart haar tegenzwelt... Gewis, ook zij zal ons beminnen. Stort, stort, weldadig Hemelheer! Uw zegen op hun echtkoets neer, Den zegen, dien wij hopend wachten: Moog Neerlands Vader aan zijn kniên Een achterkleinzoon bloeijen zien, Ontwikklen zien van geest en krachten; En wij, uw hooge gunst ten blijk, Den duur bevestigd zien van 't rijk Door koningen voor vier geslachten! 1839. Vorige Volgende