Gezamenlijke dichtwerken. Deel 10-12(1856-1857)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 127] [p. 127] Op de koperen bruiloft van Professor Abm. des Amorie van der Hoeven. Een koopren klank bij 't koopren feest! - Maar, schoon hier gouden snaren trilden, Voor wat de harten zeggen wilden, Ware ieder toon te flaauw geweest. Geen hoogtijdskelk werd ingeschonken Voor dierder en beminder paar, Noch liever dan voor hem en haar Tot op den bodem leêg gedronken. En als men 't wist door 't gansche land, Wat jubel ons deed zamenkomen, Voor wie de kelk werd opgenomen, Hij vonkelde in een ieders hand. [pagina 128] [p. 128] 't Zou feest in vlekken en in steden, In hofzaal en in stroohut zijn, En had de stulp geen eerewijn, Toch had zij wenschen en gebeden. Wij storten ze uit (het is ons regt!) Wij zijn de tolken in hun midden Van wat heel Neerland af zou bidden Bij d'eersten mijlpaal van hun echt. Wij heffen ze aan de jubelklanken, In naam van duizenden geslaakt, Voor haar, die hem gelukkig maakt, Voor hem, dien zooveel harten danken. Hoor uit ons juichend feestgedruisch De bede, o God! tot u gezonden: (De harten spreken uit de monden) Bescherm dit paar, bewaak hun huis! Uw oog zie neer met welgevallen, Uw hand gelei hen vroeg en laat; Vermeer hun 't goede, weer het kwaad: Dat is de beê van duizendtallen. [pagina 129] [p. 129] Leeft, leeft, en zij die wensch verhoord, Geliefden, in wier heil wij roemen! Reist langs een pad, bestrooid met bloemen, Nu naar den tweeden mijlpaal voort. En als ge u weer ter feest zult zetten En 't lied weer klinkt van heel de schaar', - Zoo 't nu met koopren bekkens waar', 't Is dan met zilvren feest-trompetten! 1850. Vorige Volgende