Gezamenlijke dichtwerken. Deel 10-12(1856-1857)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 130] [p. 130] Een liedje van Goethe. Fen blaauw viooltje bloeide in 't gras, En, schoon het blô en needrig was, Toch gluurde 't eens in 't ronde: Daar kwam, al zwevende over 't veld, De blonde Fillis aangesneld, Die allerliefste blonde! En naauwlijks zag het bloempje haar, Of dacht: ‘Dat ik een roosje waar', Een roosje, rijk aan verwen: 'k Wierd mooglijk door haar afgeplukt; Misschien wel aan haar borst gedrukt! Daar zou ik gaarne sterven.’ [pagina 131] [p. 131] Maar Fillis, die aan Damon dacht, Sloeg op het bloempje luttel acht En knapte 't met haar zooltje: ‘Och, schoon vertreden door haar voet, Ook zoo te sterven is nog zoet!’ Zoo dacht het blaauw viooltje. Vorige Volgende