Gezamenlijke dichtwerken. Deel 10-12(1856-1857)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 83] [p. 83] De vergenoegde boer. Hij, die een hut en handen heeft, Hij kwell' zich niet om morgen; Indien 't geluk ons rijkdom geeft, De rijkdom geeft ons zorgen. En had ik zakken goud als graan, En stal en schuur als kerken, Met al mijn schatten na te gaan, Hield ik geen tijd tot werken. En wierd ik ook door bier en wijn Een driemaalhonderdponder, Wat vetter zou ik zeker zijn, Maar zeker niet gezonder. [pagina 84] [p. 84] En ging mijn wijf in 't goudgeel zij' En 't hoofd bepluimd met veren, Misschien verbrandde de avondbrij, Bij 't uitdoen van haar kleeren. En wist mijn zoon, met sporen aan, In 't zaâl te paard te zitten, Ligt kon hij niet op klompen gaan Bij 't ploegen en het spitten. Hij, die een hut en handen heeft, Bekreun' zich niet om morgen; Indien 't geluk ons rijkdom geeft, De rijkdom geeft ons zorgen. Naar claudius. Vorige Volgende