Gezamenlijke dichtwerken. Deel 10-12(1856-1857)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] Feestdronk bij de inhuldiging van A. van Hoboken, als heer van Rhoon en Pendrecht. Van waar die vreugd? waartoe die pracht, Die gevels, tot den nok bevlagd, Die kransen, uit gebloemt' geweven? Wat luid en schaatrend feestgedruisch Rolt over Rhoon- en Pendrechts dreven Van uit de stulp en 't heerenhuis? Ja, juicht en jubelt, eens van zin: Gij haalt den nieuwen Landheer in, Verheugde feest- en dorpelingen! Met regt, langs pad en plein geschaard, Komt oud en jong hem 't welkom zingen: De Landheer is die hulde waard. [pagina 68] [p. 68] De Burgtgeest, die het slot bewaakt, Is de opgetooide zaal genaakt, En spelt, onzigtbaar, milden zegen. Geen Landheer, van wat stam of bloed, Is ooit deez' drempel opgestegen, Zoo hartlijk en zoo luid begroet. Hoort toe! van uit de Rottestad, Die nooit een nutter burger had, Weergalmen zang en zegekreten: Zij jubelt om den nijvren zoon, Die hier als Slotvoogd neergezeten, De pronk is van haar handelkroon. Neen, afkomst, adel, voorgeslacht, Noch wat de dwaas als kostbaar acht, Heeft hem waardij en naam gegeven; Maar wakkre vlijt en trouw en eer, Een werkzaam en een nuttig leven, Dat schonk hem hier den rang van Heer. [pagina 69] [p. 69] Laat hongren met zijn goed en goud De vrek, die 't aan geen oog vertrouwt, Maar 't grendelt achter kelderwanden: De schat des Landheers rolt zich bloot, Geeft volop werk aan duizend handen, Aan duizend monden volop brood. Met regt dan schalt gij, beemd en dreef: ‘De Landheer leev'! de Landheer leev'!’ Met regt juicht aller lof hem tegen! Zijn roem behoort ook u voortaan! Zijn naam is hoog in eer gestegen Bij Oost- en Wester-Indiaan. Zijn bodems dekken elke reê; Zijn wimpel waait langs elke zee; Geen volken, die hem vreemden bleven! Welhaast voert ook een zeekasteel, Met ‘Rhoon en Pendrecht’ in den steven, Uw naam naar 't Ooster-werelddeel. [pagina 70] [p. 70] Zoo knoopt langs heel den aardbol heen De koopgod volk bij volk aan een, En doet de menschen broedren wezen; Zoo zal Maleyer en Javaan Welras nu aan zijn kusten lezen Wat dorpen aan den Maasstroom staan. Leev', leve Rhoon en Pendrechts eer, Het volk, het huis, de Vrouw, de Heer, De telgen, aan hun echt geschonken! Daar schenk' zich elk het glas voor in! Daar zij de kelk op leêg gedronken: Den Heer, het huis en 't huisgezin! 1830. Vorige Volgende