Gezamenlijke dichtwerken. Deel 10-12(1856-1857)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] * * * Dat is niet groot, den Cezar cijns te geven; Getrouw te zijn, wie ons zijn trouw gebleven; Den vriend te helpen in den nood: Dat is niet groot. Maar trotschaards in hun onspoed niet te hoonen; Ondankbren met een weldaad-meer beloonen; Hem helpen, die ons van zich stoot: Dat noem ik groot. Dat is geen deugd, een aalmoes toe te steken Aan weêuw en wees, die om een broodkorst smeeken, Terwijl de wijnkroes ons verheugt: Dat is geen deugd. [pagina 52] [p. 52] Maar distlen uit des broeders voetpad rooijen, Ter sluik een bloem hem door de doornen strooijen, Al lacht voor ons geen levensvreugd: Dat noem ik deugd. Dat is geen moed, het wreekend staal te wetten, Den magtige zijn smaad betaald te zetten, Den dolk te doopen in zijn bloed: Dat is geen moed. Maar met geen kwaad geleden kwaad vergelden, Den mindren ook zijn onregt kwijt te schelden, Al is de wraak zoo ligt als zoet: Dat noem ik moed. Vorige Volgende