Gezamenlijke dichtwerken. Deel 10-12(1856-1857)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 161] [p. 161] Ons vaderland. Waar sloegt gij 't liefst uw tenten op? Bestijg den hoogsten heuveltop, Klim neer tot in de diepste dalen; Ontrol de gansche wereldkaart En wijs, op welke plek van de aard Gij 't liefst zoudt ademhalen? Als gij den roem van 't voorgeslacht Een eerkroon voor den naneef acht, Een erfschat voor regtaarde zonen; Als ge aan een grond u voelt verknocht, Voor 't bloed der vaadren ingekocht, Waar zoudt gij 't liefste wonen? [pagina 162] [p. 162] En als ge - uw landaard niet ontwend - 't Gezag van orde en pligt erkent, Dat zich niet strafloos laat ontbinden; Als gij aan tucht en regel hecht En eerbied wilt voor wet en regt, Waar zult ge 't best ze vinden? En als gij list en logen haat, Op trouw aan woord en handslag staat, En rondheid wilt en geen omkleeden; Als ge onverniste vroomheid eert, Als gij de vreeze Gods waardeert, Waar vindt ge 't meest die zeden? En als ge uw akker vlijtig bouwt, Uw korlen zaads den grond vertrouwt En opwaarts ziet om korenairen, Waar - waar uw kouter voren sneed, Waar, meent ge, zou uw eerlijk zweet Een milder oogst vergaren? [pagina 163] [p. 163] En als de wereld schokt en rilt, Als volk aan volk verwoesting gilt En staten wagglen op hun zuilen; Als blind geweld en gruwel heerscht, En alles valt - het heiligst eerst - Waar zoudt ge 't zekerst schuilen? Reis, kruis en zeil van strand tot strand, Gij vindt geen beter vaderland, Dan dat ge als erf u zaagt vermaken; Waar zou uw tent zoo veilig staan, Waar zoudt ge beter slapen gaan, Om zonder schrik te ontwaken? Zie, vreeslijk heeft de orkaan gewoed: Wij zagen zetels omgewroet En rijken tot een puinhoop ploffen: Nog rookt het gruis, nog vonkelt de asch, Maar hoe nabij 't gevaar ons was, Wij werden niet getroffen. [pagina 164] [p. 164] Nu ziet de nabuur, met een zucht, Naar ons moeras en graauwe lucht, Waar hij wel gaarne wonen wilde; Hij ziet ons slib met afgunst aan, Waar ieders tent is blijven staan, Toen half Europa trilde. En wij - wie onzer deed het niet? - Wij dankten Hem, wiens wil geschiedt, Wiens hand in 't noodweer ons bewaarde; En, reisden wij de wereld rond, Wij ruilden onzen drassen grond Met geen landouw op aarde. 1849. Vorige Volgende