Gezamenlijke dichtwerken. Deel 10-12(1856-1857)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 4] [p. 4] Tevredenheid. Als ik de handen 's avonds vouw, Eer ik het hoofd ter rust ga leggen, En aan den goeden God vertrouw, Wat ik de menschen niet kan zeggen, Dan stijgt er telkens met mijn beê Een warme dank naar boven meê. Dan dank ik voor 't bescheiden deel, Mij in des Hemels gunst gegeven; Voor niet te min en niet te veel, Voor zoo veel zoets in 't zure leven, Voor zoo veel goeds, dat ik misschien Van al die 't missen, 't minst verdien. [pagina 5] [p. 5] En bij dat innig dankgebed Voor zoo veel voorregt, zoo veel zegen, Ontvloeit de dank mij ook temet, Dat ik niet meer nog heb verkregen; Dat ik bewind voer noch gezag, Noch volk en land regeren mag. Dank, dank uit voller hart en ziel, Dat mij die zorgen niet bezwaren; Dat mij geen troon ten erve viel, Geen droppel koningsbloed in de âren; Dat ik de pijn niet uit moet staan Van met een kroon op 't hoofd te gaan. En woog een kroon ook niet zoo zwaar, 't Is toch een last, dien tooi te dragen; Geen vorst verschijnt in 't openbaar, Of de oogen zijn op hem geslagen; Hij wordt gemonsterd en begluurd En nagejuild in elke buurt. [pagina 6] [p. 6] Maar ik, gelukkige onderzaat, Ik stap naar binnen of naar buiten, Mij schreeuwt het volk niet na langs straat; Men vliegt voor mij niet naar de ruiten; Ik wandel vrij en onbespied: Dat mag de grootste rijksvorst niet. Och, 't moet wel lastig zijn en bang, Dat altoos - altoos opzien wekken; Dat steeds de slaaf zijn van zijn rang En nooit den huisjas aan te trekken; Dat steeds te pronk staan, waar men komt, Of 't moet ter sluik zijn of vermomd. En dan die hoflucht! al die knechts! Dat bont gewoel in gang en zalen! Dat nijgen links, dat buigen regts! Die pronkerij! die staatsiemalen! Dat nooit op-rust-zijn! nooit alleen!.. Benaauwder pijnbank is er geen. [pagina 7] [p. 7] En dan die staatszorg! dat bestier! Dat wetten weven en herweven! Dat passen daar, dat plooijen hier, Om elk, zoo 't kon, zijn zin te geven, Maar dat beschimpt wordt en gesmaad Door die van 't werk het minst verstaat. Hoor! hoor! is dat geen oproerkreet?.. 't Onzinnig volk ging zamenzweeren; Het graauw, dat wet en regt vertreedt, Wil zijn regenten zelf regeren; Het klautert uit zijn modderpoel Tot op den purpren koningsstoel. Vlugt! red uw leven, vorst van 't rijk! Ontvlugt uw erfgoed en uw staten! 't Gepeupel schopt uw kroon in 't slijk En sleept uw mantel langs de straten; Vlugt, eer 't in dronken overmoed Zijn messen verft met koningsbloed. [pagina 8] [p. 8] Ja, 't is wel zorglijk en wel zuur, Dat diadeem- en scepter-dragen! Zoo menig vorst bekocht het duur: We aanschouwden 't nog weer dezer dagen! Hij steekt gewis wel diep in rouw, Die met een koning ruilen zou. Voor mij, gezegend in mijn lot, Ik mag de handen dankend vouwen; Ik dank voor wat ik kreeg van God En voor wat God mij heeft onthouên Met wat ik heb en wat ik mis - Wie meent wel, dat hij rijker is? 1848. Vorige Volgende