betering ontzeggen zoudt. Gij beloofde mij dat en hebt uwe belofte getrouw vervuld. Ik dank er u openlijk en hartelijk voor.
Ik wil u niet verbergen hoe de vrees mij bij herhaling bekropen heeft, dat ik, die mij veel te jong en te vroeg in den rei onzer dichters heb durven dringen, nu ook, te laat en te oud, mij in hun midden of aan hunne zijde mogt blijven scharen. Het wantrouwen, dat ik meer en meer in mijn beperkte kunstkrachten stel en de weinige zelfvoldoening, die zij mij aanbrengen mogten, hebben mij vooral bij het ter perse leggen van dezen bundel ontmoedigd. Hoe levendig stond het mij voor den geest, dat ik nimmer eene verzameling Gedichten in het licht gegeven heb, of het berouwde mij later. Telkens wenschte ik die uitgave te hebben vertraagd; alleen het betere te hebben medegedeeld, het mindersoortige terug gehouden te hebben; en wie weet, als ik straks, na het eindigen van dezen brief, den Inhoud van dezen bundel inschrijven zal, hoe menig stukje ik dan reeds met spijt zal opteekenen en wenschen het te kunnen vernietigen in plaats van het openbaar te maken!
Maar 't is misschien minder een gebrek aan zelfvertrouwen, dan een overmaat van eerzucht, die mij schroomvallig maakt. Laat ik het u maar bekennen! Niet alleen het besef dat niet het vele goed, maar het goede veel is, ook daarenboven de overtuiging, dat het vele middelmatige het weinige goede benadeelt en onderdrukt, komt bij herhaling in mij op. Met deze en gene