Gezamenlijke dichtwerken. Deel 10-12(1856-1857)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 109] [p. 109] Kruiderwijnlied, in den warmen zomer van 1842. eene stem. Alweer een schoonen dag beleefd, Zoo als we er velen zagen! 't Is of natuur aan schoone dagen Nu onuitputbren voorraad heeft. Haar zegen was de laatste jaren Zoo karig en zoo kort: Zou 't zijn geweest om op te garen Wat nu ons weer gegeven wordt? koor. Nu tast zij in haar rijk trezoor En strooit haar gunsten zonder sparen: Wij drinken er haar welzijn voor! [pagina 110] [p. 110] eene stem. De menschen schoolden bij elkaar En spraken dwaze woorden: 't Zou guurder worden jaar aan jaar; Wij helden af naar 't Noorden; De zon zou uitgaan als een lamp En laten de aarde in mist en damp. koor. Der menschen klap is beuzelklap: Wij drinken op hun beterschap! eene stem. Ze zeiden: 't Werkstuk is veroud, De raadren zijn verloopen; Hoe kunstig 't was ineen gebouwd, De tijd ving aan met slopen. - De onnoosle dwazen! dachten zij, Dat de Almagt knutselt zoo als wij? koor. Den grooten Bouwheer van 't heelal Zij de eeredronk en 't lofgeschal! [pagina 111] [p. 111] eene stem. Hoe frisch doortrekt het rijp gewas Van fruiten en van kruiden Den gelen wijn in 't groene glas Als met een geur van 't Zuiden! Dat heeft de lieve zon gedaan, Zoo schittrend weer aan 't ondergaan. koor. Weldadig licht! zink nog niet neer: Wij vullen 't glas eerst, u ter eer'. eene stem. 't Geschiedboek overbrieft het wis Tot aan de verste neven, Wat wonderschoone zomer 't is, Dien wij van 't jaar beleven: ‘Dat moet toen heerlijk zijn geweest!’ Roept zeker elk, die 't hoort of leest. koor. Nu klink' en drink' de gansche schaar' Haar warmen dank aan 't warme jaar! [pagina 112] [p. 112] eene stem. En gaat men soms ook dan te gast, Als heden en voordezen, Dan zal de druif, die nu nog wast, De roem der tafel wezen; Dan zal zij geuren door de zaal En paarlen in de feestbokaal. koor. Dan zal op hoogtijd en festijn De kostelijkste beker wijn Van Anno Tweeënveertig zijn! Vorige Volgende