Gezamenlijke dichtwerken. Deel 10-12(1856-1857)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 95] [p. 95] Wederzien. Schel en windslen afgeslagen, Zweefde een vlinder in de lucht; Door de Zefirs omgedragen, Dreef hij over bloem en hagen, Vrolijk in zijn vrije vlugt. En een rups, die nog daareven Met en naast hem kroop langs de aard, Zag verbaasd die wondre vaart, Worstelde om hem na te zweven; Maar, gekluisterd in haar schel, Kroop zij, zonder medgezel. [pagina 96] [p. 96] Doch bij 't volgend ochtenddagen, Zie, daar woelt ook zij zich los; Klapwiekt over veld en bosch, Ook de windslen afgeslagen En gekleed in rijker dos. En in 't fladdrend opwaart stijgen, Zien ze elkander schooner weer, En zich parende als weleer, Strijken ze op dezelfde twijgen In denzelfden lusthof neer. Zullen we ook, der schors onttogen, Dierbren, ons vooruit gesneld, Eens in 't zalig zielenveld, Wapprend u op zij' gevlogen, U herzien - herkennen mogen, Ons hereenen met elkaar..? Hemel! hemel! zij het waar! Vorige Volgende