Gezamenlijke dichtwerken. Deel 10-12(1856-1857)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] Meizang. Hebt gij 't gezien? Een dos van jeugdig loover Hecht zich op nieuw aan heester en struweel; Gebloemte en kruid vloeit veld en akker over; De schepping pronkt in vrolijk groen en geel: 't Is of natuur, van 't krankbed opgestegen, In feestgewaad haar hulde aan God wil plegen. Hebt gij 't gehoord? Uit beemden en waranden Schalt, orgelt weer 't gevogelte in het hout; Als de eerste vonk de dagtoorts doet ontbranden, Begroet haar 't lied van 't reeds ontwaakte woud; En, dekt het floers der scheemring weer de dalen, Dan klopt ons hart bij 't slaan der nachtegalen. [pagina 15] [p. 15] Hebt gij 't gevoeld? Een nieuw en frisscher leven, Een jeugdig vuur doorsprankelt weer ons bloed; 't Is of van 't veld en uit de ontkiemde dreven Gods liefde ons met een milder lonk begroet; 't Is of ons hart, verhemeld in 't genieten, Naar d'oorsprong stijgt, waaruit die gunsten vlieten. Kom, lieve! kom! de knie ter aard' gebogen, Den blik omhoog, de zinnen boven 't stof! Geen weidsch gebaar - een warme traan in de oogen, Een dankbre zucht verheff' des Scheppers lof: De goede geest, tot wien de vooglen zingen, Eischt luttel cijns van arme stervelingen. o, Mogt de dwaas, die met afzigtbre kleuren Zich 't heilig beeld der hoogste liefde maalt, In 't lagchend veld, omringd van zang en geuren, Den zegen zien, die uit den hemel daalt; Den Vader zien, die in de ontloken lente Zijn sprekend beeld voor al zijn kindren prentte! [pagina 16] [p. 16] o Mogt het hart, bestapeld met bezwaren, Van wonden krank, van vlijmend wee doorgriefd, Een straal van troost aan de ochtendkim ontwaren In 't vrolijk licht, dat weer de neevlen klieft; Gevoelde 't in de wondren, die ontwaken, De liefde Gods, die alles goed zal maken! Ja, mogt zelfs hij, die 't schuldig hart voelt knagen, Die de aanklagt hoort der nooit te smoren stem, Een lonk van hoop in 't lieflijk ochtenddagen - In 't Oosten zien, dat ook weer kleurt voor hem; d'Algoede zien, die ook voor hem de dreven Met bloemen tooit, en lust heeft in vergeven! Kom, lieve! kom! het vol gemoed naar boven! De Alvader daalt in 't rijzend morgenrood: Hoor, zie ons in uw heiligdom u loven, Gij, goede geest, in magt en liefde groot; Gij, die op nieuw de doornen siert met rozen En 't zonlicht gunt aan goeden en aan boozen! Vorige Volgende