Gezamenlijke dichtwerken. Deel 4-6(1855-1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Aardsgezindheid. Daar is de lieve lente weer, Ons aangewaaid van 't Zuiden; Zij lokt de vooglen weer in 't hout, En regent over veld en woud Weer honderdduizend kruiden. o God! wat is uw schepping schoon, Wat zijn uw werken wonder! Hoe zoel dat licht! hoe koel die dauw! Wat is die hooge hemel blaauw! Hoe groen het veld er onder! [pagina 66] [p. 66] Wat ademt juicht, wat leeft geniet, Met nieuwen lust in de ader; Mij klopt een jonger hart in 't lijf: Heb dank voor zulk een schoon verblijf, Gij aller schepslen vader! Heb dank, heb dank! ik smaak uw gunst, Ik voel des levens waarde! Zoo menig bloem versiert mijn baan, En, heeft de roos ook doornen aan, Het is mij goed op aarde. Mij heeft geen bui, geen bliksembrand Den oogst van 't veld geslagen; Als 't effen beekje vloeit mijn lot: Gij legt geen last mij op, o God! Of helpt den last mij dragen. Wat is 't mij wél, wat is 't mij goed! Wat heb ik stof tot roemen! Daar strijkt op nieuw de lente neer, Verjongt mij lust en leven weer, En strooit mijn hof met bloemen. [pagina 67] [p. 67] En is nog de aarde 't voorspel slechts Van 't geen ons wacht daar boven? o God! hoe klopt mij 't hart er van! Wat pronkstuk is die hemel dan, Waar ik U hoop te loven! Maar moge ik eens die hooge vreugd Met hooger zangen prijzen, o, Spaar mij 't leven, spaar het nog! Deze aarde is ook uw schepping toch: Ik wil er gaarne grijzen. Mij boeit zoo menig band er 't hart, Gedrukt door luttel zorgen; 'k Heb vrienden van beproefde trouw, Een bloeijend kroost, een beste vrouw, En brood voor nu en morgen. 'k Voel nog mij 't bloed met kracht en vuur Gezond door de aders vlieten; Nog klopt, als in den bloei der jeugd, Mij 't warme hart voor levensvreugd: Ik bid een lang genieten. [pagina 68] [p. 68] Verhoor die beê, verhoor haar, God! Verleng mij vreugd en krachten; Wie aardsch geluk waardeer' als rook, 't Is toch, o God! uw weldaad ook: Ondankbren, die 't verachten. Of druischt die aardsgezinde zucht Uw doel, o Vader! tegen, Vergeving, zoo uw wil haar wraakt: Gij hebt ook de aard zoo schoon gemaakt En mij zoo rijk aan zegen! Daar is de lieve lente weer En tooit weer veld en dreven; Daar is zij weer met al haar pracht! De schepping juicht, het aardrijk lacht... o God! verleng mij 't leven. Vorige Volgende