Gezamenlijke dichtwerken. Deel 4-6(1855-1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Krijgslied, in maart 1815. Nu ijlen wij ten strijde, En strijden onvervaard, En, welgemoed en blijde, Beproeven wij het zwaard. De godheid heeft gesproken, Gesproken in haar taal: ‘De menschheid zij gewroken, Gewroken door uw staal.’ Nu trekken wij te velde, Te velde nu om zoen, En oud en jong vermelde Wat Neerlands knapen doen! [pagina 39] [p. 39] Wij trekken, wel te vrede, Op de ons gewezen baan, Met al de volken mede, Die Gods bevel verstaan. Geen monster zweept in woede, Uit enkel lust tot moord, Met geeselende roede, Ons nu als slagtvee voort; Het zal ons graf niet delven Aan 't uiterst eind' der aard', Maar tegen 't monster zelven Beproeven wij het zwaard. Geen vader stond te schreijen, Van droefheid als ontzind, Bij 't zielverscheurend scheiên, Te schreijen als een kind: Hij zag de toekomst tegen, Getroost in Gods bevel, En gaf ons zijnen zegen En zei bedaard: ‘Vaarwel!’ [pagina 40] [p. 40] Geen moeder, toen wij gingen, Kreet deerlijk overluid, Met raadloos handenwringen, Noch wrong de hairen uit: Een traantje mogt er hangen En drijven in haar oog, Zij wischte zich de wangen Bij 't afscheidskussen droog. Nu trekken wij ten strijde En strijden onvervaard, En, welgemoed en blijde, Beproeven wij het zwaard. We ontrollen nu de vanen Ten wissen val van 't rot, Dat koel met vadertranen En moederwanhoop spot. En wie ons nu ontmoeten, In 't woelen van den stoet, Die mogen weer ons groeten Als Neerlands wettig bloed; [pagina 41] [p. 41] Die kennen aan ons wapen En Nassaus vrije vaan, De Nederlandsche knapen, Die onverschrokken staan. Zwaait rond dan zwaard en degen, Gezellen in 't gevecht! Op onze schouders wegen Herwonnen rang en regt. Laat luid de krijgsleus schallen En dreunen wijd en zijd: ‘Ten strijde nu voor allen - Op Gods bevel, ten strijd!’ Vorige Volgende