oordeel over het tweede of nieuwere gedeelte dezer verzameling
niet gestrenger en ontoegeeflijker zal zijn dan dat, hetwelk
men over het eerste geveld heeft, maar dat men ook nu weder
zal willen in het oog houden, hoe zeer het gebrek des Dichters
aan eene geletterde opleiding en het gemis der gelegenheid
om zijn natuurlijken aanleg uit te breiden en te volmaken,
op zijne voortbrengselen invloeijen moet. - Mijne niet verminderende
bezigheden en mijne niet vermeerderende eerzucht
zijn weinig bevorderlijk uan de voortzetting mijner dichterlijke
uitspanning: ik verzeker echter in geenen deele dat deze verzameling
nog niet door eene andere zal kunnen gevolgd worden,
want mijne liefde tot de Poëzij zal niet ophouden dan
met mijn leven. Er kunnen nogtans jaren verloopen, eer
men weder iets van mij, als Dichter, verneemt, maar ik
hoop toch, als zoodanig, nog geen ‘Vaarwel!’ maar slechts
een ‘Tot wederziens!’ aan mijne Landgenooten te mogen
toeroepen.
T.
1828.