Gezamenlijke dichtwerken. Deel 4-6(1855-1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 201] [p. 201] Het roosje. Een jonge tuinman kweekte teeder Een roosje, dat zijn bloembed droeg; Behoedde 't wel voor buijig weder, En gaf het warmte en vocht genoeg. 't Was eindlijk zeldzaam schoon ontloken, En menig had en kocht het graag: ‘Het is voorlang mij reeds besproken’ Was elk bescheid op elke vraag. Nu plukt hij 't zorglijk van den stengel, En laat er meê naar 't landhuis gaan, En de eedle vrouw, een jeugdige engel, Nam zelf het bloempje lagchende aan. [pagina 202] [p. 202] ‘Hoe laat hij,’ sprak zij, ‘hoe zich noemen, Die mij dat kostbaar roosje zendt?’ - ‘Hij is een vriend van schoone bloemen: Meer’ sprak de knaap, ‘is me onbekend.’ En toen zij rondreed in haar wagen, Den boezem met de bloem getooid, Toen zag de tuinman 't uit de hagen, En blijder sloeg hem 't harte nooit. raszmann. Vorige Volgende