Gezamenlijke dichtwerken. Deel 4-6(1855-1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] De vier zusters. Eens had er een moeder vier dochters bij een: Drie waren er vaardig ter spraak en ter been; Maar 't laatste, dat ter wereld kwam, Dat arme schaap was stom en lam. Het kon niet gaan, het kon niet spreken: Dat scheen het moederhart te breken. En toen ze op haar doodsbed te zieltogen lag, Toen deed zij haar dochters beloven, Bij God onzen Vader hier boven, Haar zuster te plegen, zoo trouw als zij plag. De dochters beloofden 't, geroerd en bewogen, En toen sloot de moeder gelaten haar oogen. [pagina 36] [p. 36] De dochters ook hielden haar woord aan de vrouw, En pleegden de zuster geduldig en trouw; Doch hoe zij haar kweekten, zorgvuldig en teer, Het kind bleef zoo stom en zoo lam als weleer. - Maar de oudste werd bruid en het bruiloftsuur sloeg: Toen dachten ze, in 't zingen, In 't schertsen en springen, Niet eer aan de zuster voor 's anderdaags vroeg. En toen zij nu kwamen met haastigen tred, Daar stapte, genezen, het kind uit het bed, En hief vrolijk het oog En de handjes omhoog, En zei duidlijk en luid: ‘Verschrikt niet, o zusters! verschrik niet, o bruid! Reeds moeder was bij mij en heeft mij gevoed; Weest hartlijk, gij allen, van moeder gegroet.’ Zoo sprak zij, en zweeg, even stom als weleer, En viel, en sliep in, en ontwaakte niet weer. körner. Vorige Volgende