Over spiegeltjes en kraaltjes. Identiteitsversterkende jeugd-'verhaaltjes'
(1993)–Lucia Berkenveld, Satya Jadoenandansing, Varina Tjon-A-Ten– Auteursrechtelijk beschermd2 Orale vertellingen2.1 Vastgelegde orale vertellingenDankzij de gemêleerde bevolkingssamenstelling kent Suriname verschillende orale tradities.Ga naar eindnoot(6) Voor er geschreven literatuur was, vertelden ouderen kinderen verhalen over de slimme spin Anansi (Creolen en Marrons), de Kantjil (Javanen), Birbal en Krishna of over de avonturen van Ram en Sita, diens vrouw (Hindostanen). Hoewel de mondelinge cultuuroverdracht, in vergelijking met de andere overdrachtsvormen, aan kracht heeft ingeboet, leven de orale culturen nog steeds voort in Suriname.
De mythen, legenden en verhalen van de Indianen werden vastgelegd door onder meer de gebroeders Arthur en Thomas Penard (1907), H. van Cappelle (1926), B.J. Hoff (1968) en André Cirino (1970). Cirino, zelf lid van de stam der Caraïben, schreef ‘Indiaanse vertellingen’ (2 delen) (1970). Cees Koelewijn publiceerde in 1984 ‘Tarëno tamu inponopï Panpira’ (2 delen), waarin 105 mythen van de Trio's, eveneens een Indiaanse stam in Suriname, werden vastgelegd. De meeste Indiaanse vertellingen zijn verzameld voor volwassenen. Een uitzondering hierop is het door Tecumseh (pseudoniem van Harold Blanca) vertaaldeGa naar eindnoot(7) en bewerkte verhaal ‘Haboeli en de boze Teteli’ (1978), waarin de leefwereld van Indianen op een voor kinderen aantrekkelijke manier wordt verwoord. Haboeli is een jongen die door Teteli, die een heks blijkt te zijn, bij zijn moeder Sonohi wordt weggehaald. Hij groeit op tot een sterke man en moet voor de onverzadigbare vrouw voortdurend op jacht naar voedsel. Tijdens één van zijn tochten door het rijk der nachtgeesten wordt hij achtervolgd door boze geesten, die hem proberen te vangen, hetgeen hen niet lukt. Bij zijn terugkomst wreekt Haboeli zich op de slechte vrouw en stopt haar in een boomstam vol met honing waar ze niet meer uit kan. | |
[pagina 7]
| |
Een met ‘Hans en Grietje’ van de Gebroeders Grimm vergelijkbaar thema waar Hans en Grietje huiswaarts kunnen keren, nadat Grietje de boze heks in de oven heeft geduwd, waardoor zij jammerlijk verbrandt.
De orale traditie van de Creoolse bevolkingsgroep is uitgebreider bestudeerd en vastgelegd. Er zijn dan ook verschillende soorten tori's. De Anansi-tori'sGa naar eindnoot(8) zijn meestal bewerkt voor de jeugd. De andere tori's zijn: Yorka tori (spookverhalen), Didibri tori (verhalen over de duivel), Le tori (leugenverhalen), Ondrofeni tori (ondervindingsverhalen), Agersi tori (gelijkenissen) en Fosten tori (verhalen over het verleden, vaak over de slavernij). Een standaardwerk is nog steeds ‘Suriname Folklore’ (1936) van Melville en Frances Herskovits. De Didibri en Yorka tori's zijn in de periode 1970-1971 vastgelegd door A.C. de Groot en de Fosten tori's door Harry Jong Loy (1987). Verder zijn er tori's gepubliceerd in ‘Aleks de Drie. Sye! Arki tori!’ (1985) van Trudi Guda en door Jan Voorhoeve en Ursy Lichtveld in de anthologie ‘Creole Drum’ (1975).
In de Hindostaanse traditie worden vaak verhalen verteld uit de twee grote epen, het Ramayana en het Mahabhárata. Afgezien van het godsdienstig aspect bevatten deze epen prachtige verhalen waarin helden, heldinnen, monsters, reuzen en mythologische figuren voorkomen. Het meest populair zijn de avonturen van Ram die door zijn boze stiefmoeder voor 14 jaar naar het bos wordt gestuurd. Ook het verhaal van Sarwankumar, een zoon die zijn blinde vader en moeder verzorgt en tijdens reizen op zijn rug draagt, wordt vaak verteld. Dan zijn er nog enkele verhalen, bijvoorbeeld die van de heilige die verleidt wordt door een hemelse danseres en zijn meditatie vroegtijdig moet afbreken. Er zijn ook typisch Surinaams-Hindostaanse vertellingen. Het betreft ‘Prins Awin en de leeuwewelpjes’ (1985) en ‘De fluitspeler en andere verhalen’ (1986). Deze door Sita Kishna vooral voor volwassenen verzamelde en bewerkte bundels kunnen met enige aanpassing voorgelezen worden aan kinderen in het Nederlands of Sarnami. Effendi Ketwaru heeft enkele BirbalverhalenGa naar eindnoot(9) bewerkt en uitgegeven. Birbal, een wijze en scherpzinnige raadsheer aan het hof van koning Akbar, moet zowel praktische als filosofische vragen van de koning beantwoorden. Om de koning te overtuigen, moet hij de vreemdste listen bedenken, omdat deze hem voortdurend bedreigt te zullen onthoofden of verbranden. | |
[pagina 8]
| |
Enkele orale vertellingen zijn opgenomen in periodieken, zoals ‘Bhásá’ (1983-1987) en ‘Sarnami’.
De Javaanse orale traditie heeft als bekendste vorm de wajangvoorstelling, welke uitgebeeld kan worden door mensen (wajang wong) of poppen (wajang kulit). Voorstellingen van de ‘wajang wong’ worden in Suriname niet meer gegeven, die van ‘wajang kulit’ worden nog wel bij bijzondere gelegenheden uitgevoerd. Ook bij de Javanen spelen de verhalen uit de epen het Mahabhárata en het Ramayana een grote rol. Johan Sarmo en Hein Vruggink hebben een serie ‘Javaanse vertellingen uit Suriname’ gepubliceerd. Tot nu toe zijn er drie delen in het Javaans met een parallel Nederlandse vertaling verschenen. Het eerste deel ‘Dongeng kancil’/Het verhaal van Kantjil (1983), verteld door Saleman Siswowitono, werd gevolgd door ‘Djoko miskin’/De arme jongeling (1983), verteld door Pamin Asmawidjaja, en ‘Kèheng’ (1988), verteld door Kardi Kartowidjojo.
Ook deze boeken zijn, met uitzondering van ‘Het verhaal van Kantjil’, voor volwassenen geschreven. ‘Het verhaal van Kantjil’ gaat over de lotgevallen van de Kantjil, het dwerghertje, een held uit de Javaanse fabelwereld. Evenals Anansi en Birbal wordt hij geprezen om zijn slimheid en zijn streken worden van generatie op generatie doorverteld. Om te kunnen overleven, moet ook hij de andere dieren te slim af zijn. Opmerkelijk is dat de Surinaamse Kantjil een konijnachtig beest is geworden, dat ‘koni koni’ heet (Visser, 1989).
Recentelijk zijn enkele op de Surinaamse orale traditie gebaseerde bundels uitgebracht onder meer in ‘Hoor die tori! Surinaamse vertellingen’ (1990) van Michiel van Kempen. Deze verhalen zijn voornamelijk voor volwassenen bewerkt en in de Nederlandse vertaling opgenomen. Van de hand van deze auteur zijn ook de bundels ‘Woorden die diep wortelen. Tien vertellers en schrijvers uit Suriname’ (1992) en ‘Sirito. 50 Surinaamse vertellingen’ (1993) verschenen. In de eerste bundel komen naast enkele Surinaamse schrijvers vijf Surinaamse vertellers, onder andere Pak Siswowitono, Anton Pansa en Julius Toenae, aan het woord. In het tweede boek vertellen onder meer André Pakosi, Mantoorni Soekdai en S. Sombra enkele verhalen. | |
[pagina 9]
| |
2.1.1 Anansi toriAnansi tori's of Anansi-verhalen zijn in Suriname bij jong en oud populair. Deze verhalen komen oorspronkelijk uit West-Afrika en werden in de zeventiende en achttiende eeuw, toen de handel in mensen welig bloeide, door de slaven meegenomen naar het Caraïbisch gebied.
De hoofdfiguur in deze verhalen is Anansi, een handige en slimme spin die iedereen, ook de mens, meestal te slim af is. Zijn vrouw Akoeba (letterlijk: op woensdag geboren) en twaalf kinderen spelen vaak ook een belangrijke rol in zijn avonturen. Anansi heeft alle menselijke eigenschappen en doet voor voedsel alles wat niet mag en kan, zoals liegen en bedriegen. Zijn grootste tegenspeler is Tijger. Anansi moet, ook omdat hij klein is, steeds heel slim zijn om uit de klauwen van Tijger te blijven.
Volgens het Akangeloof in West Afrika, waar veel van de in Suriname geïmporteerde slaven vandaan kwamen, heeft de spin met zijn ronde lichaam en acht poten, het zonnesymbool, magische krachten. Hij is het enige dier op de wereld dat een draad kan spinnen en langs diezelfde draad weer omhoog kan klimmen. Toen God de aarde schiep, zond Hij de spin naar beneden om te kijken of de mensen zich gedroegen en leefden zoals Hij dat wilde (zie ‘Het grote Anansi boek’, Ferrier 1986, p. 6). Anansi hield God als het ware op de hoogte van hetgeen er op aarde gebeurde. In Suriname heet de slimme spin ‘Anansi’, in West-Afrika heet hij ‘Anansé’ en op de Nederlandse Antillen heet hij ‘Nanzi’.
Er zijn veel Anansi tori's aan papier toevertrouwd. Zowel in kranten en tijdschriften als in verzamelbundels komt men deze verhalen tegen. Noni Lichtveld schreef en illustreerde twee boeken over Anansi, namelijk ‘Anansi, de spin weeft zich een web om de wereld’ (1984) en ‘Anansi en die andere beesten’ (1985). In 1986 verscheen ‘Het grote Anansi boek’ van Johan Ferrier, dat eveneens door Noni Lichtveld van illustraties werd voorzien. Jan Voorhoeve stelde ook een Anansi boek samen ‘Dikke ikke en de rest’ (1979). Anansi tori's in het Zweeds werden door Rudi Bedacht in de periode 1966-1979 in diverse literaire tijdschriften gepubliceerd, onder andere ‘Asnan och Gitarren’/De ezel en de gitaar en ‘Hur Anansi Fick en Bil’/Hoe Anansi een auto kreeg. In de serie ‘Volksverhalen uit kleurrijk Nederland’ zijn ook enkele Anan- | |
[pagina 10]
| |
si tori's opgenomen. De serie bestaat uit 6 delen: ‘Feesten’, ‘Dieren’ en ‘List en Bedrog’ (1990); ‘Betoverd’, ‘Draken’ en ‘Reizen’ (1991). Elk deel heeft een hoofdstuk ‘Verhalen uit de Surinaamse verteltraditie’. De verhalen in het Surinaamse gedeelte zijn verzameld en bewerkt door Thea Doelwijt. Doelwijt put voornamelijk uit de Creoolse verteltraditie. Slechts enkele Indiaanse vertellingen en één Hindostaanse vertelling zijn opgenomen. In ‘List en Bedrog’, waarin vooral Anansi verhalen zijn opgenomen, staat het verhaal ‘Wie zijn billen brandt, moet op blaren zitten’. Dit verhaal, een op ‘Vrouw Holle’ van de Gebroeders Grimm gelijkende Surinaamse versie, gaat over Akoeba en Afiba, twee vriendinnen. Waar het goede meisje in Vrouw Holle in een put sprong en op weg naar Vrouw Holle allerlei opdrachten moest uitvoeren (zoals gillende broodjes uit de oven halen, roepende rijpe appels uit bomen schudden), komt Akoeba ruziënde bomen en handen tegen. Akoeba moet een kalebas wassen, het goede meisje in Vrouw Holle zocht een spoel. De moraal van het verhaal is een universeel thema van alle tijden en mensen, namelijk ‘wie goed doet, goed ontmoet!’. De vriendelijke en hartelijke Akoeba krijgt een kalebas vol goud. De egoïstische Afiba krijgt echter een kalebas vol ongedierte. |
|