| |
| |
| |
8. Eieren en eierschalen
Gecamoufleerde eieren
Toen wij eenmaal geattendeerd waren op de problemen met betrekking tot de functie van kleurpatronen, begonnen wij ons af te vragen of de kleur van de eieren en kuikens van de meeuwen misschien ook een functionele betekenis had. Op het eerste gezicht leek het antwoord nogal voor de hand liggend: vanwege de geelachtige kleur en de donkerder spikkels zijn zij moeilijk te zien, ze zijn dus duidelijk gecamoufleerd. De volwassen vogels echter, steken om redenen die wij nu althans ten dele begrepen, zeer duidelijk af tegen de omgeving van hun broedgebieden en dit leek nogal tegenstrijdig. Hoe voorkomen meeuwen dat zij de aandacht van predatoren op hun kolonie vestigen?
In de eerste plaats blijven meeuwen (en sterns), in tegenstelling tot soorten waarvan ook de volwassen vogels zelf een duidelijke camouflage bezitten - zoals eenden, wulpen en nachtzwaluwen - niet dicht tegen de grond gedrukt op hun nesten zitten bij de nadering van een predator, maar vliegen zij op. Zij lijken om zo te zeggen te vertrouwen op de camouflage van hun broed. Maar hoe effectief is deze camouflage nu werkelijk? En welke predatoren zijn nu werkelijk uit op meeuweëieren en -jongen? Enkelen van ons, onder wie vooral Hans Kruuk, besloten dit probleem eens wat zorgvuldiger te gaan bestuderen en geleidelijk ontrolde zich voor hun ogen een fascinerend geheel.
Allereerst bleken er heel wat predatoren het gemunt te hebben op de meeuwenesten. In Ravenglass roofden zilvermeeuwen veel eieren en jongen; zwarte kraaien zwierven dikwijls in de buurt van de kolonie, de kokmeeuwen zelf vergrepen zich ook nogal eens aan een ei of jong van hun buren en, getuige de sporen in het zand, waren er ook twee nachtelijke kapers op de kust: vossen en egels. Het eerste verdedigingsmiddel tegen dergelijke rovers was, zoals wij zagen, opvliegen van het nest, zodra er een in de buurt kwam. De tweede maatregel bestond uit het aanvallen van binnendringende rovers.
Dit leverde inderdaad, zoals wij nog zullen zien, wel enig succes op. Kraaien bijvoorbeeld werden wel weggejaagd door een massale aan- | |
| |
Zwarte kraaien vormen een van de meest geduchte rovers van meeuweëieren.
val en hetzelfde gold voor de grote meeuwen. Terwijl de kraaien zich echter vrij gemakkelijk lieten verjagen, spreidden sommige specialisten onder de zilvermeeuwen een buitengewone vastberadenheid ten toon, en zij braken vaak genoeg door de verdedigingslinies heen om ruimschoots aan hun trekken te komen. Sommige paren zilvermeeuwen brachten hun broed vrijwel uitsluitend op een dieet van meeuweëieren en -jongen groot. Ook de egels hadden nogal eens succes en vossen trokken zich helemaal nergens iets van aan, hoewel zij misschien hooguit wat hinder ondervonden van de
| |
| |
aanvallen van de meeuwen. Ik kom hier straks nog even op terug en zal nu eerst alleen de kleur van de eieren verder bespreken.
Om het effect van de massale aanvallen uit te schakelen, besloten wij een aantal eieren buiten het eigenlijke grondgebied van de kolonie bloot te stellen aan predatie, aangezien daar eventuele predatoren gewoonlijk door de meeuwen genegeerd werden. Om te beginnen legden wij, goed verspreid over de hele duinvallei die naast de meeuwenkolonie lag, gelijke aantallen van natuurlijk gekleurde, onbewerkte eieren en eieren die wij wit geschilderd hadden, neer. Vervolgens trokken wij ons terug in een schuilhut op een duintop om af te wachten wat er zou gebeuren. Dit vergde nogal wat van ons geduld, want wij ontdekten al snel dat predatoren niet op bevel kwamen. Aanvankelijk vlogen talrijke kraaien en zilvermeeuwen over onze uitnodigende en ten dele zo duidelijk zichtbare eieren heen zonder ze ook maar een blik waardig te keuren; blijkbaar verwachtten zij hier niets van hun gading. Weldra echter ontdekte een paartje zwarte kraaien (dat, zoals wij later ontdekten, in de bossen van Muncaster Fell, aan de overzijde van de riviermonding, nestelde) enkele van de eieren en onmiddellijk werden zij vaste klanten. Soms scheerden zij langzaam over de vallei, speurend naar de grond die zij van links naar rechts nauwkeurig afzochten en van tijd tot tijd hielden zij hun vlucht in om dan vlakbij een ei neer te strijken.
Bij andere gelegenheden liepen zij kriskras over een groot oppervlak heen en weer, totdat zij plotseling op een drafje regelrecht op een van onze eieren afstoven. Al snel kregen zij gezelschap van een paar zilvermeeuwen; hun jachtmethode bestond uit het kriskras over de vallei vliegen, daarbij voortdurend omlaag kijkend. Toen deze vogels eenmaal voor ons ‘aan het werk waren’, hoefden wij niet meer veel experimenten te doen. De witte eieren vielen veel vaker ten prooi aan de vogels dan de andere eieren die hun natuurlijke kleur hadden behouden. Maar wij waren onder de indruk van het gemak waarmee de vogels, vooral de kraaien, zoveel natuurlijk gekleurde eieren vonden, hoewel zij ze nooit allemaal ontdekten. Zelfs wanneer wij het hen extra moeilijk maakten, door ieder ei voor de helft in de grond te graven, en het bovendien te bedekken met een paar strootjes, ontdekten de kraaien desondanks nog heel wat eieren.
Vervolgens vergeleken wij de overlevingskans van de natuurlijk gekleurde eieren met die van eieren die wij in een egaal beige kleur hadden geverfd. Omdat, zoals zo vaak gebeurt bij veldonderzoek, wij op andere werkzaamheden moesten overschakelen, is dit onder- | |
| |
zoek nooit helemaal voltooid. Maar tijdens de enkele experimenten die Kruuk uitvoerde, werden ook de egaal beige eieren vaker ontdekt dan de natuurlijk gekleurde exemplaren, hoewel het verschil nu minder groot was dan bij de proeven met de witte eieren.
Omdat wij ons onderzoek in een beschermd natuurgebied deden en het ons tegen de borst stuitte om teveel eieren aan onze experimenten op te offeren, moesten wij onze latere experimenten uitvoeren met kippeëieren die wij zelf verfden. Dit had het voordeel dat zowel de ‘natuurlijke’ eieren als die welke in een andere kleur geschilderd werden, met een verflaagje werden bedekt; hoewel wij bij onze vorige experimenten een verf hadden gebruikt die vrijwel dezelfde matte glans had als de natuurlijke eieren, konden wij er nooit helemaal zeker van zijn of het verschil in textuur de vogels misschien niet zou aantrekken. En nu deden wij een verrassende ontdekking. Onze eerder gebruikte, egaal beige eieren waren ongeveer in dezelfde ‘grondkleur’ van de natuurlijke eieren geverfd. Dit hield echter in dat zij, als geheel gezien, natuurlijk de indruk maakten, lichter van kleur te zijn, doordat de spikkels ontbraken. Wij besloten daarom
| |
| |
om nu gespikkelde eieren te vergelijken met egaal geverfde eieren van verschillende kleur, variërend van de grondkleur tot de tint van de donkere spikkels. Aanvankelijk schilderde ik alle spikkels op de ‘natuurlijke’ eieren nogal zorgeloos: ieder ei kreeg ongeveer evenveel spikkels en allemaal waren ze even groot, gelijk van vorm en tint en tamelijk regelmatig verdeeld over het ei-oppervlak. De kraaien ontdekten dergelijke eieren echter met het grootste gemak, zelfs vaak eerder dan sommige van de egaal gekleurde eieren. Wij ontdekten dat dit gedeeltelijk te wijten was aan het feit dat de kraaien nu al zo gewend waren aan het vinden van een bepaald type eieren dat zij ieder ei dat daarvan afweek met argwaan bekeken; zij bleven van op een afstand er naar staan kijken, wat zenuwachtig klapwiekend. Maar dat zij de gespikkelde eieren zo gemakkelijk vonden, betekende dat deze slecht gecamoufleerd waren. Dit bracht mij ertoe om de spikkeling van de echte meeuweëieren nog eens goed te bekijken en ik merkte dat ook mij de door mijzelf regelmatig gespikkelde eieren veel opvallender voorkwamen dan de echte meeuweeieren. Ik realiseerde mij toen dat niet alleen de eieren van meeuwen, maar ook die van sterns, plevieren en andere waadvogels dezelfde eigenaardigheden vertoonden: zowel in grootte, kleur en vorm als wat betreft hun verdeling over het eioppervlak waren de spikkels nooit gelijk. Wij stelden ons nu tot taak, te ontdekken of deze onregelmatigheden een speciale aanpassing vormden, die bijdroeg tot een betere camouflage. Dit bleek echter een zeer tijdrovende opgave te zijn en op het moment dat dit boek ter perse ging, was het onderzoek van dit speciale probleem, waarmee Cliff Davies zich bezighield, nog niet voltooid. Tot dusverre
echter lijken zijn resultaten onze vermoedens vrij goed te bevestigen. Ik wil echter niet met zijn veren pronken en voortijdig ‘uit de school klappen’. Toch lijkt het nu meer dan waarschijnlijk dat het spikkelpatroon van dergelijke eieren een uitzonderlijk en zeer gespecialiseerd voorbeeld vormt van ‘disruptive coloration’. Door extrapolatie mogen wij veilig aannemen dat ditzelfde principe heeft geleid tot het gevlekte verenpak van de kuikens. Maar, hoewel wij erop voorbereid waren (en er toestemming voor hadden) om een aantal eieren op te offeren aan onze experimenten, vonden wij dat het beslist te ver zou gaan om ook kuikens aan ons onderzoek op te offeren en dus kunnen wij dit laatste niet bewijzen.
Tot dusverre heb ik mij meer bezig gehouden met aspecten die betrekking hebben op het gebruik dat meeuwen maken van hun kleurpatroon, dan met hun gedrag. Deze beide zaken vullen elkaar
| |
| |
echter aan, zoals de onderzoeken van Mash en Phillips aantoonden, aangezien zij beide een rol spelen in de veelomvattende, complexe functionele systemen. Sterker nog, sommige van onze problemen zouden niet kunnen worden opgelost zonder een gedegen onderzoek naar hetzij de aard van de prooi van de meeuwen, hetzij van hun predatoren. Nu echter is op zijn minst de basis gelegd voor een bespreking van enkele van onze vraagstellingen, die meer rechtstreeks betrekking hadden op het feitelijke gedrag.
| |
Opruimen van het nest
Min of meer toevallig stuitten wij op een interessant ethologisch aspect van de camouflage. Het was al enige tijd bekend dat talrijke vogels de gewoonte hebben om de lege eierschalen uit het nest te verwijderen als, na een lange broedtijd, de kuikens tenslotte uit hun ei komen. Onze meeuwen vormden in dat opzicht geen uitzondering. Steeds wanneer er weer een ei uitkwam, nam een van de ouders, dikwijls al na enkele minuten maar meestal toch na enkele uren, de lege dop in zijn snavel, liep of vloog ermee weg en deponeerde hem een flink eind van het nest vandaan. Aanvankelijk stelden wij weinig belang in dit gedrag, want het leek ons een zeer alledaagse manier van doen. Niet alleen was het een triviale gewoonte (het normale schoonhouden van het nest), maar ook besteedden de meeste vogels er niet meer dan een paar seconden aan; gemiddeld spendeerde elke volwassen vogel niet meer dan enige tientallen seconden aan dit karweitje. Niet bepaald een opwindend onderwerp
De inrolbeweging, die gebruikt wordt om eieren in het nest te manoeuvreren (1) en de manier waarop een lege eierschaal opgepakt wordt (2).
| |
| |
Een lege eierschaal wordt direct uit het nest verwijderd.
voor een grondig onderzoek dus, zou men zeggen. Toen wij echter meer informatie kregen over de predatie, merkten wij dat verschillende vijanden, zoals naburige kokmeeuwen, plunderende zilvermeeuwen of overvliegende kraaien, juist die momenten afwachtten, waarop een vogel zijn broed een ogenblik onbeschermd achterliet. Alle predatoren waren zonder uitzondering meesters in het razendsnel plunderen van een nest en dit hield natuurlijk in dat het verlaten van het nest om even een lege eierschaal weg te brengen, de jongen aan een groot gevaar blootstelde. Waarom deden desondanks alle meeuwen dit toch? En waarom zouden bijvoorbeeld eenden hun lege eierschalen niet verwijderen? Het feit dat de meeuwen zo precies schenen te weten wat zij moesten verwijderen, intrigeerde ons eveneens; wij zagen hen nooit per vergissing hele eieren wegslepen of een eierschaal verwijderen voordat het kuiken er helemaal uitgekropen was. Wij realiseerden ons dat er beslist een positief effect moest zitten aan het verwijderen van de eierschalen en ook dat de meeuwen precies moesten weten hoe zij dergelijke lege schalen konden herkennen.
Over de mogelijke functie van het verwijderen van de eierschalen hadden wij vijf verschillende theorieën. In de eerste plaats zouden de scherpe randen ervan de kwetsbare kuikens wel eens kunnen verwonden. Hoewel dergelijke gevallen wel vermeld waren door
| |
| |
eendenbroederijen, dachten wij dat de zeer dunne schalen van de meeuweëieren hiervoor niet zoveel gevaar opleverden; daarvoor breken zij veel te snel. Ten tweede zou men zich kunnen indenken dat een lege schaal wel eens over een nog niet uitgekomen ei zou kunnen glijden en het kuiken daarbinnen zo kunnen verstikken. Wij waren echter van mening dat de meeuwekuikens hierop toch wel raad zouden weten, ook al weer omdat de eierschalen zeer fragiel zijn. Ten derde heeft een meeuw maar drie broedplekken, kale plekken aan de buikzijde, door middel waarvan de broedende vogel in zeer nauw lichamelijk contact staat met het ei en lege eierschalen zouden met een ei of een juist uitgekomen kuiken kunnen ‘concurreren’ om zo'n broedplek. Maar opnieuw zou de broosheid van de eierschaal er ongetwijfeld voor zorgen dat hij snel verbrijzeld zou zijn. Een vierde mogelijkheid was dat de vochtige organische substantie die altijd achterblijft in de eierschaal, een gunstige voedingsbodem zou vormen voor ziekteverwekkende bacteriën. Dit blijft nog steeds een aanvaardbare mogelijkheid. Wat ons echter het meest waarschijnlijk leek, was dat de eierschaal door zijn witte rand en binnenzijde, de aandacht van predatoren zou kunnen trekken, vooral van vijanden als vossen, die tijdens de halfdonkere zomernachten door de kolonie lopen of van bliksemsnelle rovers, die hun prooi in een oogopslag zien en dan een duikvlucht nemen. Wij werden in deze overtuiging gesterkt toen wij zagen dat tenminste twee leden van de meeuwenfamilie, de drieteenmeeuw en de middelste stern, zich totaal niet bekommerden om de lege eierschalen of ze op een zeer nonchalante manier verwijderden. Juist deze beide soorten zijn niet zo afhankelijk van camouflage, terwijl de vier andere
genoemde eventuele gevaren van lege schalen voor hen natuurlijk evenzeer gelden als voor de soorten die wel de lege doppen uit hun nesten verwijderen.
Voordat wij dit echter goed hadden overdacht (toch al enigszins vermoedend dat het iets te maken zou hebben met de predatie), zaten wij op wat later, naar alle waarschijnlijkheid tenminste, een vals spoor bleek. Omdat wij wisten hoe vossen konden huishouden in de kolonie te Ravenglass, dachten wij dat de eierschalen deze vijanden, die bij het jagen op hun reuk afgaan, zouden aantrekken. De schalen kunnen namelijk een nogal penetrante lucht verspreiden en het zou heel goed mogelijk zijn dat vossen hier sterker op reageerden dan bijvoorbeeld kraaien. Aangezien het vrijwel onbegonnen werk zou zijn om dit met wilde vossen uit te testen, en wij niet over een tam exemplaar beschikten, besloten wij om hiervoor de kleine ter- | |
| |
Een eerste poging om te ontdekken hoe een meeuw onderscheid maakt tussen een vol ei en eierschalen bestond uit het testen van hun reactie op een bonte verscheidenheid van voorwerpen. Deze twee stillevens tonen objecten die nu en dan bebroed werden (foto boven) en objecten die uit het nest verwijderd werden (foto onder).
| |
| |
riër van John Houghton te gebruiken. Wanneer John met ons in het veld was, woonde zijn gezin in Eskdale meer in het binnenland en Joey de hond was bij hen. Wij wachtten een vrijwel windstille ochtend af en terwijl John Joey ging ophalen, groef ik in het vochtige strand beneden de vloedlijn een ondiepe greppel van 50 meter lengte, in een richting loodrecht op het zachte zuidelijke briesje. In de greppel legde ik enkele verse eierschalen, afgewisseld met enkele andere voorwerpen waaronder ook een paar hele eieren.
Toen Joey arriveerde, zetten wij hem zorgvuldig enkele honderden meters benedenwinds van de greppel en vervolgens leidde John hem langzaam in een richting, parallel aan de greppel. Hoewel Joey de kans had gehad om goed rond te kijken, werd hij nog steeds volledig in beslag genomen door de opwindende dingen die hij in de verte zag en hij vertoonde niet de minste lust om te snuffelen. Wij zetten hem nu 25 meter benedenwinds van de greppel en herhaalden de wandeling. Geen reactie. Een nieuwe poging, nu één meter van de greppel vandaan - dichterbij konden wij hem niet laten komen, want dan zou hij zien wat er in de greppel lag - en nog altijd geen enkel resultaat. Tenslotte wandelden wij met hem pal door de greppel heen. Hij liep langs een ei en vervolgens langs een ‘meerminbeurs’ (een leeg eikapsel van een haai of rog) zonder er al te veel notitie van te nemen. Toen werd hij geconfronteerd met een lege eierschaal, terwijl wij hem nauwlettend gadesloegen. Hij bleef staan, snuffelde en tilde vervolgens een achterpoot op. En dat was het einde van Joey's wetenschappelijke carrière, en eveneens van onze geurtesten.
Wij besloten toen om onze aandacht te richten op een paar van onze predatoren die bij de jacht op hun gezichtsvermogen afgaan. De methode was simpel: in de hoop opnieuw wilde vogels als predatoren te kunnen gebruiken, keerden wij terug naar de duinvallei waar wij eerder onze camouflageproeven hadden gedaan. Maar deze maal legden wij, opnieuw goed verspreid en op niet te zeer in het oog lopende plaatsen, een aantal eieren neer, telkens maar één op een bepaalde plaats. Bij de helft hiervan legden wij bovendien, op ongeveer vijf centimeter ervandaan, een lege eierschaal neer; bij de andere eieren lag niets. Om het de kraaien zo moeilijk mogelijk te maken, legden wij op ieder ei wat grassprietjes. Vervolgens namen wij onze post in de schuilhut op de duintop weer in en gingen daar zitten wachten op de dingen die komen zouden. Opnieuw zagen wij zwarte kraaien, zilvermeeuwen en een enkele kokmeeuw aan het werk. Toen de vogels naar schatting de helft van het aantal eieren
| |
| |
De witte, scherpgetande rand van een gebroken eierschaal kan voor predatoren een teken zijn dat zij in de buurt andere eieren kunnen verwachten. Dit histogram laat zien dat de kans dat een ei ontdekt werd, kleiner was naarmate de afstand tussen de lege eierschaal en het ei toenam. De lengte van de grijze balken geeft de percentages eieren weer die binnen een bepaalde tijd bij de gegeven afstanden tussen ei en eierschaal werden buitgemaakt.
ontdekt hadden, kwamen wij uit onze schuilplaats te voorschijn om het resultaat te bekijken. Er bleken vooral veel eieren te zijn overgebleven, waarbij geen lege eierschaal gelegen had. Dat het inderdaad de lege dop was die de aandacht van de predatoren trok, werd nog veel duidelijker toen wij onze proeven herhaalden, maar nu de afstanden tussen de eieren en de lege schalen varieerden. Hoe groter de afstand tussen ei en lege dop, des te kleiner de kans dat het ei ontdekt werd en des te beter wij konden zien wat er feitelijk gebeurde: de kraaien of zilvermeeuwen streken bij de lege schaal neer of liepen daarheen en liepen er vervolgens helemaal omheen. Een ei dat vijf centimeter van zo'n lege schaal lag, werd vrijwel altijd ontdekt, maar verder weg liggende eieren werden dikwijls over het hoofd gezien en dan verloor de vogel zijn belangstelling. Hier zagen wij dus op zijn minst al één voordeel van de ogenschijnlijk zo ‘alledaagse’ gewoonte: de kans dat de eieren geroofd werden, verminderde er aanzienlijk door. En het was inderdaad een significant voordeel: zeker de moeite waard om er het relatief veel kleinere gevaar van een tussentijdse snelle overval van het broed voor te riskeren.
| |
| |
| |
Hoe de meeuwen een lege eierschaal herkennen
Nu wij wisten hoe belangrijk dit gedrag voor de meeuwen was, werden wij extra gestimuleerd om te onderzoeken hoe dit gedrag nu precies tot stand kwam, in het bijzonder, hoe zij een lege eierschaal konden herkennen. Wij hadden al enkele losstaande gegevens verzameld over de aard van de zaken die de meeuwen gewoonlijk uit hun nest verwijderen en wat zij accepteren als eieren, waar zij op gingen zitten en dat zij zelfs naar hun nest rolden. Uit wat wij tot dusverre hadden waargenomen, konden wij duidelijk opmaken dat er een groot verschil bestond tussen gewenste en ongewenste voorwerpen: de geaccepteerde ‘substituuteieren’ waren zonder uitzondering ronde voorwerpen, hoewel zij verder kleine verschillen vertoonden wat betreft afmeting, model en kleur; de door de meeuwen verwijderde zaken hadden allemaal andere eigenschappen gemeen: zij waren niet rond, meestal hol en voorzien van een of andere scherpe rand.
Wij besloten om de reacties van de meeuwen op diverse voorwerpen op een wat meer systematische en kwantitatieve manier te testen. Aangezien de predatoren leken te reageren op iets felgekleurds, boden wij onze meeuwen eerst verschillende gekleurde modellen van eierschalen aan. Omdat wij gemerkt hadden dat de vorm van de eierschalen er minder toe deed, gebruikten wij gemakshalve standaard metalen strips van 2 × 4 centimeter, die wij in het midden omvouwden zodat de beide delen een rechte hoek met elkaar maakten (‘hoekjes’). Na een hele dag met zijn allen te hebben zitten verven, kozen wij een groot aantal nesten uit, voorzagen deze van een nummer en verdeelden ze in zoveel groepen als er kleuren waren. Op de rand van ieder nest zetten wij een metalen hoekje en na zekere tijd controleerden wij het nest om te kijken of het model al dan niet verwijderd was. Bij elke serie proeven gaven wij ieder nest eenmaal elke kleur en (omdat de reactie eventueel zou kunnen verflauwen naarmate de experimenten herhaald werden) zorgden wij ervoor, de verschillende kleuren in een systematisch verschillende volgorde aan te bieden. De resultaten waren bepaald verrassend: niet de meest opvallende kleur werd het grootste aantal malen uit het nest verwijderd. Hoewel iedere kleur wel een aantal malen uit het nest gewerkt werd, waren toch de hoogste scores voor de kleuren licht en donker beige (die beide leken op de kleur die de buitenzijde van echte eieren heeft) en wit. Zelfs rode hoekjes, die voor onszelf en (zoals wij uit andere onderzoekingen weten ook voor
| |
| |
De meeuwen werden getest op hun reacties ten opzichte van modellen van eierschalen die alleen in kleur van elkaar verschilden. De grijze balken geven in procenten aan het aantal malen dat ieder gekleurd model door de meeuwen gedurende een groot aantal proeven uit het nest verwijderd werd.
meeuwen) zeer opvallend waren, werden minder vaak verwijderd dan de, eigenlijk vrij onopvallende, beige modellen. De meeuwen reageerden dus het sterkst op voorwerpen die in kleur overeenkwamen met hun eigen eieren. Helaas ontbrak ons de tijd om al deze kleuren ook aan predatoren aan te bieden, zodat wij niet weten hoe zij op felle kleuren reageren. Een bepaald resultaat vormde aanvankelijk een raadsel voor ons: de uiterst lage score van groen, vooral van het felle ‘appelgroen’ dat zeer veel overeenkomst vertoont met de kleur van jonge blaadjes.
Door enig nadenken echter werd het ons duidelijk dat ook dit een onmiskenbaar voordeel moest betekenen. Aangezien de meeuwen
| |
| |
Een van de minder leuke karweitjes die nu eenmaal bij wetenschappelijk onderzoek horen: het klaarmaken van de verschillende modellen, nodig bij de diverse experimenten.
zelfs vlakke stukjes papier uit hun nest verwijderen, zouden zij, overal waar zij tussen planten met grote bladeren nestelden (zoals brandnetels en klissen, die rondom de nesten zeer algemeen voorkwamen), veel tijd verspillen met het afrukken en wegbrengen van zulke bladeren, en daardoor niet alleen de periode die zij buiten het nest doorbrachten, aanzienlijk vergroten, maar ook het bladerdak, dat in een later stadium de kuikens zo'n belangrijke bescherming bood, verwijderen; bij groot alarm kruipen de kuikens immers weg onder de planten. Of de vogels nu alleen maar gewend geraakt waren aan de aanwezigheid van zulke grote bladeren of dat zij deze instinctief ongemoeid lieten, weten wij niet.
Ook in andere opzichten was de reactie van de meeuwen prachtig afgestemd op wat voor hen noodzakelijk was. Wij vergeleken hun reacties op beige eierschalen - echte, deze maal - die wij op verschillende afstanden van de nesten aanboden. En ook in dit geval nam de mate waarin de vogels reageerden, duidelijk af naarmate de afstand
| |
| |
Een paar van de talrijke verschillende modellen die wij de meeuwen aanboden als eierschaal. In het midden een echte eierschaal.
tussen het nest en de lege eierschalen groter was. Het was onmogelijk om al te grote afstanden te testen, omdat de nesten van de meeuwen zo dicht bijeen lagen.
Wij voerden soortgelijke experimenten uit met namaakeierschalen van verschillend formaat, verschillende vorm en afmetingen, maar het zou te veel tijd vergen om al deze proeven uitvoerig te gaan beschrijven. Al dit werk was zeer tijdrovend en dit was hoofdzakelijk een gevolg van het feit dat wij steeds enorme aantallen modellen kwijtraakten; wij konden onmogelijk voorspellen waar de meeuwen ze zouden deponeren; sommige vogels vlogen zo'n honderd meter ver, voor zij hun ‘eierschalen’ ergens lieten vallen. Na iedere controle van de nesten, vonden wij wel een aantal modellen terug, maar voordat wij het volgende experiment konden beginnen, moesten wij eerst onze voorraad modellen aanvullen. Het knippen en verven van nieuwe hoekjes vergde veel van onze tijd.
Een bepaalde serie proeven is echter nog wel waard om hier vermeld te worden. Wij wilden graag wat meer begrijpen van de manier waarop meeuwen een onderscheid maken tussen een ei en een lege schaal. Zouden zij de onderbrekingen in de gladde omtrek soms zien, die veroorzaakt worden door het afbreken van het ‘kapje’ van het ei? Of reageerden zij misschien op de holle schaal? Of zou, zoals onze oorspronkelijke waarnemingen suggereerden, de scherpe rand de voornaamste prikkel voor de ‘wegbreng-reactie’
| |
| |
vormen? Dit soort vragen vormt altijd een grote uitdaging voor iemands vindingrijkheid. Wat voor type model van een eierschaal zou ons op de meest economische manier hierop een antwoord geven? Zoals gewoonlijk was het onmogelijk om direct de meest geschikte modellen te ontwerpen, maar enkele ervan gaven ons toch wel een duidelijk antwoord. Wij vervaardigden een aantal modellen die, hoewel zij wel de scherpe, onderbroken omtrek vertoonden, noch echt hol waren, noch scherpe randen hadden. Dit effect bereikten wij door lege eierschalen voorzichtig op te vullen met Parijse aarde, die wij uitermate netjes gladstreken tegen de gekartelde rand, zodat er geen enkel scherp randje te bespeuren was. Andere eierschalen vulden wij op met katoenen watten; deze namen de holle indruk weg, maar de scherpe randen bleven, aangezien er altijd wat ruimte overbleef tussen de rand en de watten. Ook boden wij de vogels lege, uitgeblazen eieren aan, die de volmaakte ovale vorm vertoonden, ondanks het feit dat het ‘lichtgewicht-eieren’ geworden waren: Tenslotte kreeg Kruuk een geweldig idee: hij lijmde een stukje eierschaal van ongeveer een vierkante centimeter groot op een uitgeblazen ei. Wij boden deze modellen niet allemaal tegelijk aan, maar gaven er de voorkeur aan, afzonderlijke meeuwen vanuit onze schuilplaats te observeren. De resultaten namen iedere twijfel weg: zowel de uitgeblazen eieren als de met klei gevulde eieren werden op precies dezelfde wijze behandeld als gewone eieren, d.w.z. zij werden het nest ingerold en bebroed. De met watten gevulde schaal echter werd verwijderd. En, het meest interessante van alles: het met een stukje schaal beplakte ei werd in eenderde van alle gevallen in het nest gerold, maar in alle andere gevallen verwijderd. Een groot
aantal vogels vertoonde ten opzichte van dit model een boeiend, tweeslachtig gedrag: beurtelings wisselden onvolledige inrolbewegingen, waarbij de vogels alleen hun snavels achter het ei plaatsten, en incomplete opruimbewegingen, waarbij zij alleen het aangeplakte ‘vaantje’ in hun snavel pakten en erop knabbelden, elkaar af.
Dit riep echter een nieuwe vraag op. Als de meeuwen zo perfect reageerden op een scherpe rand, wat weerhield hen er dan van, de schaal op te ruimen zodra het kapje eraf gebroken was, maar het kuiken er nog niet helemaal uitgekropen was? Dikwijls kost het een kuiken nogal wat tijd, voor het zich uit de eierschaal bevrijd heeft. Wij deden maar één type experimenten om dit na te gaan, maar deze leverden ons onveranderlijk dezelfde, zeer interessante resultaten op. Onderin de lege eierschalen lijmden wij een klein stukje
| |
| |
Enkele van de modellen die gebruikt werden om na te gaan hoe de meeuwen onderscheid maken tussen een ei en een lege schaal. De tabel laat zien hoe zij de verschillende modellen behandelden.
lood, dat even zwaar was als een kuikentje. De meeuwen, die wij deze schalen aanboden, pakten meestal direct de rand ervan in hun snavel, maar lieten de schaal dan weer direct los. Ze grepen steeds opnieuw de schaal beet, maar het gewicht ervan belette hen, de complete gedragsketen te volvoeren. Dus, terwijl voor het naar het nest rollen van eieren het gewicht geen rol speelt, is de zwaarte van de eier schaal van essentieel belang bij het schoonmaakgedrag; hoewel de scherpe rand de vogels stimuleert tot het beetpakken van de schaal, wordt deze niet uit het nest verwijderd voor hij leeg is. Of de meeuwen nog abrupter hun opruimgedrag zouden hebben afgebroken als wij een echt kuiken in een lege eierschaal gestopt zouden hebben, weten wij niet. Dit is overigens bij lange na niet het enige probleem dat nog om opheldering vraagt. Een broedseizoen is maar kort en zelfs de meest eenvoudige experimenten vergen dagen tijd.
Dergelijke veldonderzoeken in teamverband hebben altijd een nogal chaotisch verloop; wat er gedaan wordt, hangt allereerst af van de
| |
| |
interesse, toewijding en beschikbare tijd van de afzonderlijke deelnemers en verder voor een belangrijk deel van het toeval. En hoewel ik zelf, als de persoon achter het hele project-op-lange-termijn probeerde een zekere samenhang en continuïteit in het werk aan te houden, was al dit onderzoek in eerste instantie opgezet als praktisch werk voor de voortdurend wisselende leden van ons team, en zij moesten bij de keuze van hun onderwerp de vrijheid hebben om hun eigen inzichten te volgen. Dit is de reden dat er nog zoveel leemten in onze kennis voorkomen. |
|