Om dit verhaal kort te maken, de kinderen groeiden op, ze hadden goed geleerd op school. Toen vroeg de juffrouw aan de jongen: ‘Wat wil je worden?’
‘Nou, altijd had ik mijn vader gezegd dat ik dokter wou worden. Als ik dokter word zal ik mijn moeder verder kunnen genezen’, antwoorde de jongen.
Toen zei de dame: ‘Goed, dan ga ik jouw studiegeld betalen.’
‘Ik wil onderwijzeres worden’, zei het meisje.
En zo gebeurde het. En het leven was vol geluk.
God riep de dood nog een keer en zei: ‘Kom, ik zal je iets laten zien. Kom kijken. Ik had je eens naar een bouwvallig huis gestuurd om de man mee te nemen en ik zag dat je het niet zo goed vond. Je wou mij tegenspreken zoals mensen doen. Maar zie je nu?’
‘Ja’, zei de dood. ‘Het is waar wat het lied zegt.’
Toen zei God: ‘Luister, als ik de man nooit weggehaald had, dan zou iedereen arm blijven tot dat de man zelf oud en zwak werd. Maar toen ik de man weghaalde, kwam de dame om te helpen. Maar ze had het niet zelf gedaan, want ze gelooft in mij. 's Morgens, als ze opstaat knielt ze en bidt ze: “Heer, ik heb een beetje geld. Wijs mij hoe ik het moet gebruiken.”
Kijk wat ze doet. Ze betaalt de dokter, ze begraaft de dode, en ze laat de kinderen naar school gaan. Het is beter dan toen de man in leven was.’
Toen zei de dood: ‘God, u hebt gelijk. Zo is het. Wat God doet is welgedaan, al moeten er tranen vloeien.’
We kunnen allemaal hieruit wat leren. Tot zover dan dit verhaal.