Keulen, 3 mei 1822
[...]
Voorleden vrijdag 26 april ben ik van Giessen vertrokken, en de volgende morgen in Frankfurt aangekomen. Ik logeerde bij prof. Wilbrand, en heb daar genoten, hetgeen weinigen ten deel valt. Zo een volheid van liefde, vriendschap en innigheid omgaf mij van alle zijden. Mondeling meer daarover, want tot een beschrijving gevoel ik mij veel te zwak. - Zondagmiddag reisde ik naar Mainz, en de volgende morgen te water naar Koblenz, en van Koblenz naar Bonn, waar ik dinsdagmiddag aanlandde.
In Bonn heb ik mij zowel ten opzichte der heerlijke omgevingen, als der mensen, buitengemeen wel bevonden [...]. Van alle kanten kwam men mij met de meeste vriendelijkheid en humaniteit tegemoet. Deze middag nam ik afscheid van de nieuwe hogeschool, en ben thans in Keulen, waar ik uw brief vond. Hier bezoek ik morgen de beroemde Domkerk en enige kunstverzamelingen, en zet dan overmorgen mijn reis voort naar Krefeld over Düsseldorf, waar ik mij niet denk op te houden. Bij Molenaar blijf ik op zijn best een paar dagen. Vandaar trek ik juichend en zegepralend het vaderland binnen, en ijl in uw armen. Van Krefeld of Nijmegen uit bepaal ik de dag.
Over mijn ongezelligheid verzoek ik u niet te ontrusten, wanneer ik ook toegeve, gelijk ik doe, dat neef Frans reden gehad heeft, indien al niet zo te schrijven, gelijk als hij gedaan heeft, ten minste zo te denken. Mijn uit Dresden medegedeelde denkwijze noemt gij theorieën, dat heet, dunkt mij, hersenschimmen. Ten onrechte; waarvan ik u denk te overtuigen. Ten minste hoop ik in staat te zijn, u mijn inwendig wezen klaar en rein te ontvouwen, en te tonen, dat deszelfs waarheid evenmin uit theorie ontsprongen is, als naar regelen kan gemeten of gewijzigd worden. Ik verbeeld mij nog altoos, dat gij met mij zult tevreden zijn, wanneer ook de Rijn niets aan mij af te