Dresden, 28 maart 1822
Uw letteren, beste ouders, van de 18 maart ll. heb ik de 26 ontvangen. Uw bekommering omtrent mij treft mij diep, maar wat zal ik u daarop antwoorden? Schrijf ik u, zij is zonder grond, geheel zonder grond, zo gelooft gij mij niet. Ik ben mij bewust, dat al mijn leven en streven slechts op mijn wetenschap, op het middelpunt en het wezenlijke mijner bestemming gericht is. Er is niets in mij, waarom ik u zoude willen uitwijken of hetgeen ik u niet gaarne naakt en bloot openleide. Gij zoudt u met mij en mijn ondernemingen volkomen verzoenen, indien ik u mondeling mijn binnenste kon ontsluiten. Thans neemt ten minste deze geruststelling van mij aan, dat ik geheel vrij, gelijk gij wenst, zonder enigerhande boeiende verbintenis tot u terugkeer. Ik geef u daarop mijn woord, en dit moet u tegen alle gedachten en vermoedens genoegzame waarborg zijn. [...]