Thorbecke op de romantische tour
(1991)–Johan Rudolph Thorbecke– Auteursrechtelijk beschermdBerlijn, 8/9 februari 1822[...] Thans nu gij er stellig op staat mijn besluit te weten, zal ik beslissen. Vooraf echter moet ik u zeggen, dat hoezeer ik in vele opzichten verlang in 't vaderland, en vooral bij u terug te zijn, er evenwel naar mijn inzien volstrekt geen noodwendigheid bestaat, mijn wederkomst op de 1 mei of zelfs tegen die tijd onherroepelijk vast te stellen. Kemper heeft mij uitdrukkelijk geschreven, mij om zijn plan niet te beperken. En daar ik thans waarschijnlijk voor de eerste en laatste maal in Duitsland ben, zo wenste ik alles achteraan te stellen, om het heerlijkste en voortreffelijkste van dit land nog mede te nemen. Daartoe reken ik het wederzien van Tieck, met wie ik, zo als met niemand anders, eigenlijk kan gezegd worden te leven, in wiens tegenwoordigheid ik alle mijn krachten ontvouwd en verhoogd | |
[pagina 61]
| |
gevoel. Een zodanige man, met wie alle zijden van mijn wezen en streven in aanraking staan, vind ik niet weder; het minst thans in Leiden, waar onder de professoren, Kemper uitgenomen, niet één is, met wie ik maar gemeenzaam en vertrouwelijk zou kunnen omgaan. Een leven, als ik nu nog enige weken met Tieck kan leiden, gaat mij wellicht daarna gedurende mijn ganse loopbaan niet weder op. En kan ik het voor mij zelve verantwoorden, indien ik een zo voortreffelijk genot, hetwelk mijn geheel wezen sterkt en ontwikkelt, voorbijga, om een maand vroeger daar te wezen, waar ik niets verzuim? Gij zult dit niet vorderen willen; en zoudt mij zelfs aanzetten, indien gij daarbij zijn kondet, hoe ik met de uitmuntende man verkeer, en uw vooroordelen, waartoe ik zelve aanleiding mag gegeven hebben, tegen het hoge belang dezes samenlevens gaarne en van zelve laten varen. Thans kan ik niet meer verlangen, dan dat gij mij gelooft en vertrouwt, dat ik het beste deel kieze, en handel uit een diep inwendig besef op dit bezoek naar Dresden aangewezen te zijn. Zoudt gij desniettegenstaande nog kunnen menen, dat ik iets beters, dat ik mijn plicht en roeping tegen het najagen van enkel genoegen en uitspanning prijsgeve, dan moet ik er afstand van doen, mij uw vertrouwen te verwerven, maar tegelijk oordelen, het nimmer waarlijk bezeten te hebben. Maar gij gelooft en vertrouwt mij; dat zegt mij mijn kinderlijke liefde, en niet minder mijn innig bewustzijn, dat ik het waardig ben. Een ander zoude zich een dergelijke ontbering gemakkelijker, en met recht, kunnen getroosten; maar mijn studie, die mijn inwendig leven zelve is, en mij daardoor van de meeste mensen afzondert, maakt het volstrekt noodzakelijk, dat ik geen gelegenheid oversla van deel te nemen aan elke, zo zeldzaam aangebodene, gemeenschap der belangstelling en des denkens. Reeds de eigenlijk levendige en warme belangstelling in deze dingen, die mij het naast liggen, vind ik bijna nergens, zelfs bij de filosofen van professie niet. - [...] Hetgeen gij, en ook ik, wel gewenst had, dat ik menigvuldi- | |
[pagina 62]
| |
aant.gere kennis met de geleerden had aangeknoopt, is mij van wegen het eigendommelijke des gezelligen verkeers in Berlijn niet mogelijk geweest; waaraan, indien men zich eenmaal heeft overgegeven, het naderhand niet meer vrij staat zich te beperken. En dan is alle uitwendige sieraad en leven toch van generhande gewicht en betekenis in vergelijking van de inwendige. Het nadere moet ik sparen tot mondelinge uiteenzetting. [...] Over mijn muzikaal genot hier ter stede hoop ik mij mondeling veel en dikwijls met u te onderhouden. Het bezoeken der opera is, gelijk alles in Berlijn, kostbaar; maar in dezelve is de beste muziek te huis, en bovendien dat ik in dit genot mij zelve geheel beleef en wedervind, zo moet ik alle bedenkelijkheden opofferen aan de zekerheid, dat mij daarna nimmer weder iets dergelijks wordt aangeboden. |
|