Berlijn, 2 februari 1822
[...] Deze avond hoorde ik voor de eerste maal de Alceste van Gluck, een kunstwerk van zo hoge, een gans heelal omvattende, stoutheid en alles uitputtende diepte, dat ik na de Don Juan van Mozart gene Opermuziek ken van vergelijkbare voortreffelijkheid. En toch heb ik waarschijnlijk de Alceste, hoezeer zij mij op dit ogenblik nog gans doordringt en vervult, eerst half genoten, terwijl bij dergelijke kunstwerken het eigenlijk genot eerst bij de tweede, derde en volgende malen des aanhorens opgaat. Dit heb ik dikwijls, en vooral laatstelijk nog bij de Iphigenie auf Tauris ondervonden. De voorstelling van de Don Juan, mij het liefste en grootste van alle, woon ik wederom zondagavond bij. [...]