Thorbecke op de romantische tour
(1991)–Johan Rudolph Thorbecke– Auteursrechtelijk beschermdBerlijn, 10/13 november 1821Eindelijk, mijn beste ouders, zit ik in Berlijn, waar ik woensdagavond aangekomen ben, na maandagmorgen van Dresden vertrokken te zijn. Hoe zwaar mij het scheiden van de familie Tieck geweest is, kan ik niet schrijven. Het is boven alle voorstelling, met welke liefde en belangstelling ik daar behandeld werd. Ik was daar dagelijks en bijna meer te huis, dan op mijn kamer. De bloesem van deze heerlijke kring is buiten Tieck | |
[pagina 53]
| |
aant.zelve recht eigenlijk zijn dochter Dorothea, een jonkvrouw van zo grote en rijke voortreffelijkheid, dat ik twijfel, of men een tweede zal vinden, die het verdiende, haar aan de zijde gesteld te worden. Maar ik zie reeds, ik kan over haar niet schrijven, want ik val in gewone uitdrukkingen, en om dit hemelse wezen te schetsen, moest men eigenlijk over een nieuwe taal gebieden kunnen. Ik wenste, dat Claartje slechts 14 dagen dit meisje dagelijks kon zien en spreken, om zich recht levendig bewust te worden, welk een hemel in een vrouw wonen kan. De natuur schijnt zich in de aanleg van dit haar pronkstuk uitgeput te hebben, en een uitnemende opvoeding, haar bovendien ten deel gevallen, behoefde slechts te leiden en te waken. Want eigenlijk voedt zulk een geest en zulk een gemoed zich zelve op. Geen man heeft eigen waarde genoeg, aan dit meisje te verdienen, maar kan eerst waardig worden haar te bezitten door de adel, welke haar liefde hem bijzet. Ik heb moeten beloven, weder te komen, en dit uitzicht is voor mij thans het beste, waarvan ik leef. - Met groot genoegen heb ik nog in Dresden de kennis gemaakt van de wijsgeer Krause, een buitengewoon en allerbeminnenswaardigst man. Met uitstekende vreugde hoorde ik zijn dochter enige malen op het klavier spelen; zulk een meesteresse op dit instrument was mij nog niet voorgekomen. Hier in Berlijn woon ik sedert gister reeds in mijn gehuurde woning, bei der Frau von Bültzingslöwen, alte Friedrichstrasse, no. 16. Berlijn bestaat slechts uit grote brede straten, die elkander rechthoekig snijden; waardoor de stad een zeer eenvormig aanzien bekomen heeft, en het duidelijk te zien is, hoe de wil eens enigen hier alles schiep en met onwederstaanbaar beleid bestuurde. De stad is buitengemeen groot, zodat ieder bezoek, hetwelk ik te maken heb, tot een wandeling van ½ uur wordt. Daarbij is het overal, met weinige uitzondering, stil en doods. Tot nog toe heb ik de kennis gemaakt van de professor Lichtenstein, en de Justizrat Krause. Anderen heb ik bezocht, maar niet getroffen. Onder dezen de professor Tieck, de | |
[pagina 54]
| |
broeder des dichters. Met uitnemend genoegen heb ik hier verder de kennis hernieuwd van mevrouw Solger, weduwe van de hoogleraar van deze naam, een voortreffelijk wijsgeer, en allervertrouwdste vriend van Tieck, aan wiens heerlijke schriften ik zeer veel verschuldigd ben. Mevrouw Solger had ik reeds dikwijls in Dresden gezien, en hier heeft zij mij veroorloofd, over alle nagelaten papieren des overledenen ter lezing of ander gebruik te beschikken. [...] |
|