Thorbecke op de romantische tour
(1991)–Johan Rudolph Thorbecke– Auteursrechtelijk beschermdGöttingen, 26 februari 1821[...] Wat voor het overige mijn omgang met andere professoren aangaat, zo kan ik daarop niet zeer roemen. Maar dit is verbonden met de levenswijs en de inrichtingen dezes lands, welke zeer van de onze afwijken. Het bezoeken van een hoogleraar voor studenten bestaat daarin, dat zij zondagsmorgens van 11-12 de professor op zijn studeerkamer hun compliment komen maken, daar 1/4 uur zitten, en vertrekken. Verkiezen deze ook mevrouw hun oplettendheid te bewijzen, dan vragen zij geheel niet naar de hoogleraar, maar slechts naar mevrouw, die in een andere kamer gereed zit, de heren te ontvangen. Men loopt echter geen gevaar, of bij de ene of bij de andere zich iets aangeboden te zien. - Ik heb geacht, dat deze wet voor mij niet bestond; ik ben geen student, en het niets betekenend complimenteren is mij de onverdraaglijkste tijdverspilling. Wanneer ik dus een professor spreken of bezoeken wil, begeef ik mij tot hem op een tijd, die mij goeddunkt. Maar ook dan gaat men naar zijn studeervertrek, zegt de man daar, wat men te zeggen heeft, spreekt over verschillende onderwerpen en neemt zijn afscheid. Dit is de enige wijze des verkeers met professoren; met de ganse familie om te gaan, gelijk men daartoe b.v. in Leiden in staat wordt gesteld, gelukt misschien nimmer iemand. Hiertoe draagt veel bij, dat men hier geen gestelde gedeelten des dags heeft, bij uitsluiting geschikt, bezoeken te geven zowel als te ontvangen. Daar is geen tijd van thee of van koffie drinken; kortom, geen gelegenheid, langer en naar willekeur te praten, en een aangevangen gesprek onafgebroken in | |
[pagina 14]
| |
aant.rust voort te zetten. Enkele hoogleraren hebben de gewoonte, degenen, die hun bevolen zijn, ten eten te nodigen; de meesten doen niet meer, dan een groot thee, of zittend of dansend, in te richten en daarmede zich zelve en de gasten gedurende vele uren grote verveling op de hals te halen. Ik weet niet, of het in uw tijd, lieve vader, ook reeds zo was; dit is zeker, dat ik aan onze zeden verre de voorkeur geef. Daaruit volgt lichtelijk, dat mij ook het bezoeken geen groot genoegen maakt. Men zit op de sprong, houdt de geleerde van zijn werk af, hetgeen men voor hem ziet liggen, en breekt dus het gesprek na een 1/4 of ten hoogste 1/2 uur weder af. Tot lof der Göttingse geleerden moet men niet vergeten aan te merken, dat het grotendeels hun vlijt en arbeidzaamheid zijn, welke deze belemmering des omgangs te weeg brengen; maar de student zowel als de vreemde is dit buitengemeen onaangenaam. Hoezeer men bekennen moet, dat vreemden, wanneer zij komen, hier met de grootste beleefdheid en humaniteit te allen tijde ontvangen worden. Adel en vreemdelingen delen vooral in de gunst der geleerden hier te lande. [...] |
|