Thorbecke op de romantische tour
(1991)–Johan Rudolph Thorbecke– Auteursrechtelijk beschermdGöttingen, 15/19 november 1820De vreugde, beste ouders, welke mij door uw letteren van de 5 november ll., gister bij mij ontvangen, geworden is, ben ik niet in staat uit te drukken. Lang had ik reeds daarnaar uitgezien en menige postdag had mijn verlangen teleurgesteld. Maar na zulke ogenblikken van onbeschrijfelijke gewaarwording, die op het zien van een brief uit het vaderland en van u, mijn ouders, bij mij gewekt werd, is al het vorige spoedig vergeten. Thans eerst gevoel ik het in volle kracht, welk vermogen vaderlandsliefde op het gemoed kan uitoefenen. Bovenal ge- | |
[pagina 8]
| |
aant.voelde ik dit zondagmorgen bij een onverwachte ontmoeting, welke tot het genoegen van mijn verblijf in Göttingen niet weinig zal bijdragen. Ik zat verdiept in een boek van de voortreffelijke wijsgeer Jacobi, toen er aan mijn deur geklopt werd, en op het ‘herein’ een jongmens voor mij stond, die mij in het Hollands aansprak. Ik was de eerste minuten verward, en niet in staat te antwoorden. Want die het niet ondervonden heeft, kan het gevoel zulker ogenblikken, dat de geest eensklaps vervult, het bloed jaagt en alle zenuwen beweegt, niet beoordelen. Ik was de ganse dag als opgewonden, en alles, wat mij omringde, scheen mij te eng. Maar gij wilt weten, wie mij dan bezocht. Het was de baron Schimmelpenninck, wiens mama een landgoed heeft tussen Deventer en Zutphen, en die, horende, dat ik hier was, de landgenoot kwam zien. Hij was tevoren officier, en studeert thans hier, reeds in het derde semester, om van hier naar Leiden te vertrekken. Ik daarentegen, stellig menende, dat hier geen Nederlanders waren, had mij reeds, zo goed mogelijk, in mijn noodlot getroost, en werd derhalve nu te meer verrast. Wij bezoeken elkander thans dikwijls, en ik heb in hem tot nog toe een zeer openhartige, aangename en beschaafde jonge man gevonden. [...] De bibliothecarissen zijn mannen van de uitstekendste humaniteit, en de meest voorkomende vriendelijkheid, en hebben mij dadelijk veroorloofd, in hun arbeidsvertrek te zijn en te werken. De ganse inrichting en de bibliotheek is voortreffelijk, en heeft volkomen aan mijn verwachting beantwoord. Colleges houd ik geen andere, als bij Heeren en Bouterwek; de tijd veroorlooft dit volstrekt niet. Bouterwek is een uitmuntend wijsgeer, die ik nog te weinig kende; maar wiens lessen ik thans met het grootste nut bijwoon. Ook het college van Heeren bevredigt ganselijk mijn gespande verwachting. Ik heb in de colleges geen bijzondere plaats; die eer wordt hier slechts aan vorsten en graven bewezen. Evenwel hebben de professoren, hoezeer bijna alle nummers bij mijn aankomst reeds vergeven | |
[pagina 9]
| |
Bovenzaal van de universiteitsbibliotheek in Göttingen die was ondergebracht in de Paulinerkirche. Christiane Kind-Doerne, Die Niedersächsische Staats- und Universitätsbibliothek Göttingen, Wiesbaden 1962, afb. 14.
| |
[pagina 10]
| |
aant.waren, mij nog zeer goede plaatsen bezorgd; want bij Heeren heb ik nummer 4, bij Bouterwek nummer 5. [...] Algemeen ontbreekt hier onder de studenten en ook aan de professoren, zeer weinige uitgezonderd, de geest der klassische literatuur, waarvan naar mijn denkbeelden alle echte solide studie uitgaan moet. Ieder houdt zich onmiddellijk met zijn vak bezig en aan voorbereiding wordt niet gedacht. De examina in alle vakken zijn hier dan ook geenszins op hechte kundigheden berekend, maar slordig en ten uiterste gemakkelijk. In dit alles verdient mijn vaderland verre de voorkeur. [...] |
|