Göttingen, 24 oktober 1820
[...] Zo ver ben ik thans in Göttingen bekend. Wat ik van de stad als stad gezien heb, behaagt mij weinig; maar al het overige zal, denk ik, te voortreffelijker zijn. Mijn geliefde Leidse hogeschool heeft intussen weder een onherstelbaar verlies geleden door het overlijden van de beroemde Borger, wiens dood ik gisteravond met grote ontroering vernam uit de Hamburgische Correspondent. Van zulke mensen wordt in iedere eeuw slechts één geboren, en wanneer wij bij de goddelijke wijsheid enig recht hadden, hadden juist zulke mannen het gegrondste recht op een zeer lang leven. Ik zal deze week nog naar Leiden schrijven, om nadere omstandigheden aangaande dit treffende sterfgeval te vernemen. U, mijn ouderen, bewaart de goede hemelse Vader volgens mijn bede het leven nog lang, en ik zal hier zorgen, dat gij aan mij vreugde beleven zult. Voor uw vaderlijk afscheid, mijn geliefde vader, zeg ik u mijn innigste dank. Gij hebt mij daarmede een schat medegegeven, die mij met de gedachte aan uw liefde overal vergezellen zal. Wees verzekerd, dat ik dezelve in mijn hart en in mijn wandel zal bewaren. [...]