Göttingen, 14 december 1820
[...]
Ik moet in het algemeen tot mijn groot leedwezen oordelen, dat godsdienstig gevoel en godsdienstige gezindheden in Duitsland op verre na niet zo te huis zijn, als in mijn vaderland. Welke maaltijden men daar ook moge vieren, en welke personen daarbij ook tegenwoordig zijn, nooit verzuimt men, zich vooraf tot de Gever alles goeds te verheffen. Hier is dit nergens het geval en zelfs bij de professoren Planck en Eichhorn, wier ambt ten minste hen daartoe schijnt op te wekken, wordt daaraan zelfs niet gedacht. Ook de openlijke godsdienstoefening, en het gedrag der gemeente daarbij, heeft niets stichtelijks. En wanneer de predikant eindelijk optreedt, om zijn korte leerrede uit te spreken, meent men zich in het Nut van 't Algemeen of in enige andere maatschappij te bevinden. De kerken zijn des morgens zo leeg, als ik die bij ons in een schrale namiddagbeurt zeldzaam gezien heb. - Intussen staat hier een gereformeerde predikant, Grosse, van wiens prediken ik zeer veel goeds hoor. Bij deze zal ik het dus de eerste zondag eens beproeven.
[...]
En hiermede, lieve ouders, sluit ik met de gedachte aan het genoegen van uw stille familiekring gedurende de heerlijke