Göttingen, 26/29 december 1820
[...] In deze dagen heb ik met Schimmelpenninck de ene en andere wandeling in de omstreken gedaan; onder andere zijn wij ook geweest naar de Papiermühle, een uur van hier, die in een klein dal, rondom van bergen ingesloten, zo heerlijk ligt, als ik mij zeldzaam herinner iets gezien te hebben; vooral, wanneer mijn verbeelding grond en bomen met een lieflijk groen der lente of des zomers bekleedde. Een ander maal heb ik bewonderd het prachtige uitzicht van de Bruch, een hoge berg, 3 uren van Göttingen; van waar men de Harz, nog 14 uren verwijderd, voor zich uitgebreid zag, en onder deze keten van gebergten de Broeken zijn hoofd boven alle verheffen. Zelfs konden wij het Brockenhaus, op de top des kalen bergs gebouwd, bij een zeer heldere lucht nog onderscheiden.
Maar het papier loopt ten einde, en daarmede heb ik u mijn laatste brief in dit jaar geschreven. Wie weet, wat het volgende thans nog in zijn schoot bewaart; wat het zij, goed of kwaad, Een is er, die het weet, de Liefde zelve, van wie al het goed uitgaat, en wie het kwade dienen moet. Met die overtuiging is ons zelfs over de toekomst enige macht geschonken, terwijl wij alles, wat ons lief en waard is, in de bescherming des Eeuwigen overgeven. [...]