Van Sint Jans onthoofdinghe
(1996)–Jan Thönisz– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| ||||||||||||||||
4.2 InhoudVan sint Jans onthoofdinghe is een bijbels-historiaal spel, een interpretatie van het bijbelverhaal over Johannes de Doper, zoals beschreven in Marcus 6:14-29 en Johannes 1:19-30. Behalve deze bijbelse geschiedenis, wordt door de sinnekens een paar maal het verband gelegd met de contemporaine kerkproblematiek. Bijvoorbeeld in regel 60, waarin Onsuyver Begheerte de ander verwijt: Ghy hebter so veel om die waerheit dûen sterven
Het lijkt niet vergezocht om in deze regel een toespeling te zien op de spanningen rond de reformatie. Vele wederdopers zijn om hun waarheid immers veroordeeld tot de brandstapel en daar hadden ook andersgelovigen veel kritiek op. Ondanks deze serieuze kant van de tekst kunnen bepaalde passages wel degelijk op de lachspieren werken. Bijvoorbeeld het schunnige schelden van Onsuyver Begheerte op Waerheits Verdruckinge: Onsuyver
En segt me doch hûe lange ist leeden?
verstaet mijn reeden // ghy kevelbecte uijl
dat ghij Joseph, van syn brûeders deeds werpen in die kuyl
ghy afghereeden guyl // ist u all vergheeten.
(r.38-41)
In dit fragment wordt Waerheits Verdruckinge uitgemaakt voor een ‘tandeloze uil’ en een ‘afgereden paard’. Het volledige stuk telt 722 regels en is opgedeeld in vijf gedeelten van zeer verschillende lengte, steeds gescheiden door een ‘pausa’.
Eerste deel (r. 1-163): De sinnekens Waerheits Verdruckinge en Onsuyver Begheerte openen het spel. Zij verwijten elkaar de meest zondige handelingen te hebben begaan sinds de schepping van de aarde | ||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||
en lijken tegelijkertijd trots te zijn op hun wandaden. Vervolgens komt Johannes de Doper op. Hij maakt koning Herodes verwijten, omdat de vorst het met de vrouw van zijn broer heeft aangelegd. De profeet voorspelt de koning dat God hem daarvoor zwaar zal straffen. De koning kan zich echter niet zomaar op zijn vingers laten tikken door een eenvoudige doper. Hij geeft daarom de sinnekens - die als dienaren van de koning fungeren - opdracht Johannes gevangen te nemen. De twee duiveltjes doen dat met plezier. Tweede deel (r.164-285): De vrouw van Herodes, Herodias, vindt de gevangenneming van Johannes niet ver genoeg gaan. Zij wil dat de profeet zwaarder gestraft wordt voor zijn optreden. Herodes kondigt aan een uitbundig feest te organiseren ter ere van zijn verjaardag. Verder belooft hij Herodias' dochter te schenken wat zij begeert, als zij voor hem en zijn gasten danst. Door deze belofte verwacht Herodias dat haar wens, namelijk de dood van Johannes, alsnog in vervulling zal gaan. Ook de sinnekens zijn ervan overtuigd dat Johannes zijn straf niet zal ontlopen. Waerheits Verdruckinge stelt vast: hy en woude niet swyghen
dus mûet hy nu cryghen // loon na wercken
(r.212-213)
Derde deel (r.286-528): Inmiddels zijn de gasten van de koning gearriveerd, en zij genieten van de overmatige voorraad eten en drinken, aangemoedigd door Herodes: weest onbevreest/ en wilds preycken noch proncken
drinct vrij droncken // dattet theme mach gluyen
(r.494-495)
De sinnekens blijven in eerste instantie onwennig terzijde staan, maar nadat ze elkaar moed in hebben gepraat durven ze aan tafel aan te schuiven. Op het hoogtepunt van de avond laat Herodes Herodias' dochter voor hem en zijn gezelschap dansen. Om het meisje te belonen, mag zij de koning een gunst vragen - wat ze maar wil, zal ze krijgen. Vierde deel (r.529-607): Moeder Herodias dringt er bij haar dochter op aan het hoofd van Johannes te eisen. De koning reageert droevig als | ||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||
hij het verzoek hoort, maar moet, zeker ten overstaan van al zijn gasten, woord houden en laat Johannes door de sinnekens onthoofden. Vijfde deel (r.608-722): Herodias' dochter komt het hoofd bij de sinnekens halen en krijgt het op een platte schaal gelegd. Het stuk eindigt met de komst van twee discipelen van Johannes. Zij beklagen zich over diens dood en doen een belofte: wij sullense vinnen // in liefden vierich
om onsen meester te begraeven manierich
(r.721-722)
In deze slotzinnen komt het motto naar voren dat door een Amsterdamse Rederijkerskamer werd gebruikt: ‘In liefden vierich’. | ||||||||||||||||
4.3 BijbelAlleen al uit de titel van het toneelstuk, Van sint Jans onthoofdinghe, blijkt dat dit werk op bijbelse leest is geschoeid. De thematiek van Johannes de Doper was niet gangbaar in het toneel van de zestiende eeuw. Van sint Jans onthoofdinghe is zelfs het enige bekende stuk waarin de onthoofding centraal staat. In de beeldende kunst van de zestiende eeuw werd het thema wel vaker gebruikt. Interessant is dat Jacob Cornelisz van Oostzanen, de maker van een blazoen van d'Eglentier, een schilderij over de onthoofding heeft gemaakt. Zijn kleinzoon, Cornelis Anthoniszoon, die eveneens banden met de Amsterdamse rederijkerij had, heeft de thematiek ook minstens eenmaal gebruikt. Welke relatie er precies bestond tussen de schilderijen van Anthonisz en het toneelstuk van Thönisz is niet helemaal duidelijk. Wel is het in ieder geval opvallend te noemen dat het thema tenminste drie keer in de kring van d'Eglentier voorkomt. Van d'Eglentier wordt vaak gezegd dat ze reformatorisch gezind was, maar zo duidelijk is dat niet. Van stukken uit de eerste helft van de zestiende eeuw is het moeilijk de geloofsrichting te bepalen, omdat de verschillende opvattingen nog niet uitgekristalliseerd waren. Men kon best kritiek op de rooms-katholieke kerk hebben, maar dat betekende nog niet dat men reformatorisch gezind was. In het toneelstuk Van sint Jans onthoofdinghe passeren zowel passages uit het Oude als uit het Nieuwe Testament de revue. De | ||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||
Jacob Cornelisz van Oostzanen
Salomé met het hoofd van Johannes de Doper Rijksmuseum Amsterdam | ||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||
sinnekens verwijten elkaar verantwoordelijk te zijn voor verschillende wandaden waarover in de bijbel geschreven staat. Waerheits Verdruckinge zou er onder andere voor gezorgd hebben dat Kaïn zijn broer Abel doodsloeg, en dat de jaloerse broers Jozef in de kuil wierpen. Onsuyver Begheerte wordt verweten dat zij Sodom en Gomorra in het verderf heeft gestort en dat zij het onkuise gedrag van David ten opzichte van Bathséba veroorzaakt heeft. Voor de kwintessens van het verhaal heeft de auteur terug gegrepen op tekstgedeelten uit Marcus 6:14-29 en Johannes 1:19-30, waarin het verhaal rond de dood van Johannes de Doper verteld wordt. Om de schrijver Jan Thönisz te kunnen plaatsen in deze godsdienstig onrustige periode is het van belang te weten op welke bijbelversie hij zich baseerde bij het schrijven van Van Sint Jans onthoofdinghe. Dit kan door deze nieuwtestamentische fragmenten uit verschillende bijbels naast de betreffende passages in de toneeltekst te leggen. Na de vergelijking van een aantal bijbelvertalingen, waaronder de Lutherse vertaling uitgegeven door Liesvelt in onder andere 1538, met de bijbeluitgave van Vosterman uit 1528, werd duidelijk dat Thönisz gebruik gemaakt moet hebben van de Lutherse vertaling. Hieronder volgt een schematische vergelijking tussen enkele passages uit Van Sint Jans onthoofdinghe, de Vostermanbij bel uit 1528 en een Lutherse vertaling uit 1538:
| ||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||
Diverse passages blijken letterlijk overeen te komen met passages uit de Lutherse vertaling van Liesvelt, terwijl dezelfde passages in de Vosterman-versie volstrekt anders geformuleerd zijn. Dat impliceert dat Thönisz gebruik heeft gemaakt van een bijbel die op dat moment verboden was door de overheid. Een saillant gegeven is, dat in de Liesvelt-uitgave van 1538, in tegenstelling tot eerdere Liesvelt-bijbels, bij het zesde hoofdstuk van het evangelie naar Marcus een houtsnede staat met de onthoofding van Johannes. (zie omslag) Het vermoeden van een reformatorische gezindheid van de schrijver wordt nog versterkt door de hiervoor vermelde passages in de tekst, waarin kritiek doorklinkt op het rooms-katholieke bestuur. Ook het gebed van Johannes de Doper vlak voor zijn dood kan reformatorisch-gezind uitgelegd worden. Hij moet vanwege de waarheid lijden: tIs uwen wille heer dat de uwen mûeten lyen
om des waerheits copyen / de niewarts syn ghehoort
hûe mennighe der propheeten synder om vermoort
verworgt versmoort// veracht en versmaet
(r.596-599)
| ||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||
Dat het een precair onderwerp is, blijkt uit de voorzichtigheid waarmee de sinnekens met hun insinuaties omspringen. Als ze niet oppassen, zal de hele menigte over hen vallen: Onsuyver
Wat wy veel snateren wy willen niemant noomen
so sullen ons dingen coomen// tot hören effect
Verdruckinghe
Ick mûet wat openbaeren
Onsuyver
Neen houtet bedect
of wy worden beghect// van all deese schaeren
(r.71-75)
| ||||||||||||||||
4.4 PersonagesHet spel is gebouwd rond het bijbelverhaal van de dood van Johannes de Doper. De karakters in het toneelstuk komen overeen met die uit de bijbel. Door de toneelauteur zijn echter twee extra personages toegevoegd. De sinnekens Onsuyver Begheerte en Waerheits Verdruckinge hebben hoofdrollen in het spel. Zij leveren, meestal aan de rand van het toneel, kritiek op andere personages en gebeurtenissen. Maar ze hebben niet alleen een becommentariërende taak, zij nemen ook deel aan het verhaal door, bijvoorbeeld, het vuile werk van de executie voor de koning op te knappen. De sinnekens vormen een komische factor in het stuk, maar ze dragen ook bij aan de boodschap van het spel. Want juist door de uitvergroting van hun wandaden wordt het publiek erop gewezen dat het anders moet leven. | ||||||||||||||||
4.5 VormaspectenHet stuk opent met een rondeel (r. 1-9) waarin Waerheits Verdruckinge Onsuyver Begheerte maant tevoorschijn te komen. Met een rondeel richtten de spelers zich vaak direct tot het publiek. In dit stuk gebruiken de sinnekens het vooral om elkaar de oren te wassen en uit te schelden. Er bevinden zich verder nog vijf rondelen in Van sint Jans onthoofdinghe: r.76-84, r.157-165, r.280-288, r.478-486 en in r.500508. Waarvan de eerste drie door de Sinnekens worden uitgesproken. | ||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||
In r.478-486 spreken Herodes, Deen Heer, Dander Heer en de Derde Heer tot elkaar in een rondeel. Het laatste rondeel komt voor rekening van de dochter van de koning. Het was zeer gebruikelijk dat rondelen als afsluiting of als inleiding van een bedrijf werden gebruikt. In dit stuk worden alleen de eerste twee scènes ermee afgesloten. Behalve zes rondelen komt er ook een refrein in Van sint Jans onthoofdinghe voor, r.426-477. Het refrein bestaat uit vier strofen, die worden uitgesproken door de gasten van de koning. De prinsen-strofe kan dubbelzinning opgevat worden. Aan de ene kant is het een dankwoord van de gasten aan koning Herodes, maar het kan aan de andere kant ook gelezen worden als een dankwoord van de acteurs aan de prins van de rederijkerskamer. Elke strofe eindigt met de stokregel: De köninck mûet altijt in vröchden leeven
Ook de traditie met betrekking tot het gebruik van halfregels worden strikt gevolgd, zoals uit de dialoog tussen Onsuyver Begheerte en Waerheits Verdruckinge blijkt:
Onsuyver
1st quaelyck gheblaesen?
Verdrucking
1st quaelyck ghepeepen?
Onsuyver
hûe sou hy versolaesen?
Verdrucking
hy is nu beneepen.
(r.206-209)
In dit voorbeeld is sprake van vier halve regels, die alle een rijmende soortgenoot hebben. Deze korte ping-pong-dialogen hebben een versnellend effect en geven een soort muzikaal ritme aan het stuk, de zogenaamde ‘musique naturelle’. Ook de ‘rhetorique batelée’, waarbij een hele regel rijmt op een halfregel wordt door Jan Thönisz veel toegepast. Deze laatste rijmsoort lijkt zelfs een specialiteit van de schrijver te zijn. In de tekst wordt dit rijm steeds benadrukt door twee schuine streepjes (//) achter het rijmwoord: | ||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||
Begheerte
Ick haest my al dat ick mach om u verstyven
mit eernstich gheryven // sonder ennich smerten
(r.5-6)
De combinatie ‘gheryven’ en ‘verstyven’ vormt hier de ‘rhetorique batelée’. Thönisz toont nog een paar keer zijn theoretisch vakmanschap, door gebruik te maken van het rijmvorm ‘dobbelsteen’:
Verdruckinghe
veele man hadt ghy willen pluym// strycken
so mûcht ghy int ruym// wycken// nu komt ghy in banden
(r.145-146)
Ook hier benadrukt Jan Thönisz het rijm door streepjes te plaatsen achter de voorlaatste woorden. | ||||||||||||||||
4.6 Rijmschema'sDe rondelen zijn, zoals gebruikelijk, in het schema ABAAABAB(B) geschreven. De eerste strofe van het refrein heeft het schema: AAaBAAaCCcDCDdCCcAA. De andere strofen hebben een iets afwijkend schema, maar wel hebben ze alle ook vier rijmklanken. Opvallend is het veelvuldige gebruik van rijmende halfregels (hier in de notatie aangegeven met een kleine letter). In de overige tekst is veel gepaard rijm te vinden. Meestal komen rijmklanken driemaal voor: twee keer in een hele regel en eenmaal in een (daaropvolgende) halfregel. Over het algemeen hanteert Thönisz het schema AAaBBb. Over de rijmcombinaties van Thönisz valt verder op te merken dat ze zeker niet gecompliceerd waren vergeleken met die van tijdgenoten. Wel heeft hij het stuk een overtuigend en regelmatig ritme gegeven. | ||||||||||||||||
4.7 Verantwoording van de transcriptieBij de transcriptie van deze tekst hebben we gestreefd naar uniformiteit, zonder daarbij afbreuk te doen aan de tekst. De afschrijver gebruikte bijvoorbeeld de ‘ij’ en de ‘y’ door elkaar, wij hebben overal de ‘y’ gebruikt. Eigennamen beginnen we met een hoofdletter, ook waar dat in de tekst niet gebeurt. | ||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||
Verder was de tekst ingedeeld door middel van ‘pausa's’ met een streep erachter. Deze indeling hebben wij zo overgenomen. Waar er in de tekst alleen een streep stond zonder dat er pausa bij stond, hebben wij dit gehandhaafd. De regelnummering is van onze hand. Wij hebben hierbij elke nieuwe regel als één regel geteld, dus ook de zogenaamde halfregels. Al met al komen wij daarmee uit op een iets ander totaal dan afschrijver Gheurtz, namelijk 722 in plaats van 667 regels. |
|