eene tafel is die van het gewijde Altaar, waarop ligt het Heilige Brood, 't welk het kostbare lichaam van Christus is; de andere is die der goddelijke Wet, die de heilige Leer bevat, die ons opvoedt in het rechtzinnige Geloof, en mij zekerlijk brengt naar de binnenste omhulselen, waarachter het Heilige der Heiligen berust.
5. Dank breng ik U, o Heere Jezus, Licht van het eeuwige Licht, voor de tafel van Uw heilige Leer, die Gij ons door Uwe knechten, de Profeten en de Apostelen en andere Leeraars, hebt laten toebereiden. Dank breng ik U, Schepper en Verlosser der menschen, Die, om aan de heele wereld Uwe goddelijke Liefde te toonen, een grooten feestmaaltijd hebt klaargemaakt, waarin Gij niet het zinnebeeld van 't Paaschlam, maar Uw allerheiligste Lichaam en Bloed hebt voorgezet, om het te eten; Gij, die alle geloovigen blijmaakt door Uw heiligen Maaltijd, en hen dronken maakt met Uw heilbrengenden Beker, waarin alle vreugden vervat zijn van 't Paradijs; en ook de Engelen, nemen daaraan deel met ons, maar voelen daarbij een nog hoogere zaligheid.
6. O, hoe groot en eenvoudig is het ambt der priesters, aan wie het is toegestaan den Heer der Heerlijkheid te wijden met heilige woorden, Hem met hun lippen te zegenen, Hem vast te houden met hun handen, met hun eigen mond Hem tot zich te nemen, en Hem aan de anderen uit te deelen. O, hoe rein behooren die handen te zijn, hoe zuiver de mond, hoe heilig het lichaam, hoe onbevlekt het hart van den priester, tot wien de Oorsprong van alle Zuiverheid zoo dikwijls ingaat. Uit den mond des priesters, die zoo dikwijls het Sakrament van Christus ontvangt, behooren slechts heilige, eerbare en goede woorden te komen.