Achtste hoofdstuk.
(Over Christus Kruis-offer en de verloochening van zichzelf.)
1. Christus spreekt: Zooals ik mijzelf, toen Mijn handen en Mijn naakte lichaam aan het kruis waren uitgespannen, vrijwillig voor uwe zonden aan God den Vader heb geofferd, zoodat er niets in mij overbleef, maar alles van Mij werd tot een offer om God te verzoenen, zoo moet gij uzelf ook vrijwillig zoo diep in als gij vermoogt, met al uw krachten en neigingen, ten offer geven aan Mij. Wat vraag ik meer van u, dan dat gij u beijvert, uzelf geheel aan Mij over te geven? Wat gij nog schenken wilt, behalve u-zelf, daar geef ik niet om: want ik verlang niet uw giften, maar u-zelf.
2. Evenals gij niet zoudt voldaan zijn, indien gij alle dingen hadt, maar Mij niet: evenmin kan het Mij behagen, dat gij Mij alles geeft, zonder uzelf erbij. Offer u aan Mij, en geef uzelf geheel en al aan God