naam worden der eeuwige glorie. Wel zeer heb ik het noodig, dat ik, die zoo dikwijls val en zondig, zoo menigmaal als verstijf en tekortschiet, door veelvuldige gebeden en biechten mij op nieuw geschikt maak om Uw heilig Lichaam te ontvangen, en mij daartoe zuiver en aanvuur; opdat ik niet, door mij lang te onthouden van deelneming aan de Communie, al mijn goede voornemens weer verloren zie gaan.
3. Want de zinnen van den mensch zijn geneigd tot het kwade, van zijn jeugdjaren af, en als de hemelsche artsenij hem niet helpt, vervalt hij spoedig van kwaad tot erger. De heilige Communie houdt dus af van het Kwade en versterkt in het Goede. Want als ik reeds zoo dikwijls nalatig ben en lauw, terwijl ik toch deelneem aan 't Avondmaal of de Mis hoor: wat zou het dan zijn, indien ik niet dat geneesmiddel nam, en zoo'n krachtig hulpmiddel versmaadde? En ofschoon ik niet iedren dag geschikt en gereed ben, om het Mysterie te vieren: toch zal ik mijn best doen, het Sakrament op den juisten tijd te ontvangen, en zoo'n groote genade deelachtig te worden. Want dit is de ééne voornaamste troost voor de geloovige ziel, zoolang zij ver van u zwerft in het sterfelijke lichaam, dat zij, indachtig aan God, zoo vaak mogelijk inneme haren Geliefde met toegewijd gemoed.
4. O, welk een wonderbare genade van neerbuigendheid jegens ons, dat Gij, o, Heere God, Schepper en levendmaker van alle geesten, U verwaardigt te komen tot een arme ziel en met Uw gansche goddelijkheid en menschelijkheid tezamen, haar honger wilt stillen. O, gelukkig is 't gemoed en zalig de ziel, die U, haar Heer en God, met overgave kon ontvangen, en door die ontvangenis zich vervuld voelt van geestelijke vreugde. O, wat een grooten Heer neemt