dig, omdat ik tot mij mag nemen Uw heilig Lichaam, welks waardigheid geen enkel mensch onder woorden kan brengen! Maar wat moet ik denken, bij deze heilige Communie, nu ik nader moet treden tot mijnen Heer en Meester, dien ik niet naar behooren vermag te vereeren, en toch met vroom verlangen in mij opnemen wil? Wat kan er beters en heilzamers in mij omgaan, dan dat ik mij geheel en al voor U verdeemoedig, en Uw eindeloos erbarmen jegens mij prijs? Ja, ik prijs U, mijn Heer, en zal U lofzingen in eeuwigheid. Versmaad mij, en ik zal mij neerwerpen in den afgrond mijner onwaardigheid.
3. Zie, Gij zijt de Heilige der Heiligen, en ik ben het uitschot der zondaren. Zie, Gij buigt U tot mij over, tot mij, die niet waardig ben tot U op te zien. Zie, Gij komt tot mij, Gij wilt met mij wezen, Gij noodigt mij uit tot Uw maal. Gij wilt mij geven de hemelsche spijs en het brood der engelen, om het te verorberen, geen ander waarlijk als U-zelf, als het levende brood, dat van den Hemel is neergedaald, om aan de wereld het leven te geven.
4. Zie, welk een liefde en hoe straalt het licht der genade! hoeveel dankzegging en lof zijn wij U schuldig daarvoor! O, hoe heilbrengend en nuttig was Uw raad, toen gij dit insteldet! Hoe zoet en aangenaam was het gastmaal, waar gij U-zelf als spijs hebt gegeven! O, hoe wonderbaar is uw werking, o Heer! Hoe geweldig Uw macht! Hoe onuitsprekelijk Uw waarheid! Gij spreekt, en alles wordt, zooals Gij het wilt: en ook dit is geworden, omdat Gij het hebt bevolen.
5. Iets wonderbaars is het, dat alleen kan geloofd worden, omdat het het menschelijk verstand te boven gaat, dat Gij, mijn God en Heer, die waarlijk God zijt en tevens mensch, geheel en al vervat zijt in dien