De navolging van Christus
(1908)–Thomas à Kempis– Auteursrecht onbekend
[pagina 226]
| |
hartigheden niet geteld kunnen worden? Waar zou ik het goed hebben zonder U? Of waar zou ik het kwaad kunnen hebben, zoolang Gij aanwezig zijt? Ik wil liever arm zijn, om Uwentwil, dan, zonder U, rijk. Ik wil liever, met U, als balling zwerven over de aarde, dan zonder U een hemel te hebben. Waar Gij zijt, is de hemel en waar Gij niet zijt, daar is dood en hel. Gij zijt het, Heer, naar Wien ik verlang en daarom kan ik niet anders als zuchten, roepen, bidden tot U. Op niemand eindelijk kan ik meer vertrouwen, dat hij mij terechtertijd zal helpen in mijn nooden, dan in U alleen, mijn God! Gij zijt mijn hoop en mijn Vertrouwen, Gij mijn Trooster, die mij nooit verlaten zal. 2. Alle menschen hebben hun eigen belang op het oog, Gij alleen houdt U de bevordering van mijn welzijn voor, en keert alles voor mij ten goede. Ook als Gij mij aan vele beproevingen en tegenspoeden blootstelt, verordent Gij dat alles toch te mijnen bate, want Gij pleegt hen, die U lief zijn, op wel duizend wijzen op de proef te stellen. En om die beproeving moet ik U toch niet minder liefhebben en prijzen, dan of Gij mij volop hemelschen troost hadt geschonken. 3. In U dus, o Heere God, stel ik al mijn hoop en toevlucht, op U werp ik al mijn kwellingen en benauwingen: want alles wat ik waarneem buiten U, dat bevind ik gebrekkig en onstandvastig te zijn. Want vele vrienden zullen mij niet baten, sterke bondgenooten kunnen mij niet helpen, verstandige raadgevers kunnen mij geen heilzaam antwoord geven, de boeken der geleerden kunnen mij niet troosten, groote rijkdommen kunnen mij niet vrijmaken, en geen geheime en aangename plaats kan mij beschermen: indien Gij mij niet bijstaat, helpt, versterkt, troost, onderricht en bewaakt. 4. Want alles, wat tot vrede en geluk schijnt te | |
[pagina 227]
| |
kunnen dienen, beteekent niets, als Gij er niet bijkomt, en brengt dan, in waarheid, heelemaal geen geluk en rust. Gij zijt dus het de eigenlijke kracht gevende slotpunt van alle goede dingen, Gij, het toppunt van het leven, en de diepte, die achter alle welsprekendheid moet zitten; en boven alles te hopen op U, is de sterkste troost voor al Uwe dienaars. Op U zijn mijn oogen gericht, in U vertrouw ik, mijn God, Gij, Vader der barmhartigheden. Zegen en heilig mijne ziel met Uw hemelschen zegen, opdat zij een woning worde voor U, en een zetel voor Uw eeuwige glorie en er niets in den tempel Uwer waardigheid gevonden worde, dat de oogen Uwer Majesteit beleedigen zou kunnen. Zie op mij neer, naar de grootte Uwer goedheid en de menigte Uwer barmhartigheden, en wil verhooren de bede van Uw armen knecht, die zoo ver verbannen was in het land waar de schaduw des Doods ligt. Bescherm en bewaar de ziel van uw knechtje onder de talrijke gevaren van dit vergankelijke leven, en voer haar, onder 't geleide van Uw genade, langs den weg des Vredes naar het Vaderland des eeuwigen Lichts. Amen. |
|