voorbijgaan: het is niet het eerste, noch is het iets nieuws, noch zal het het laatste zijn, als gij maar lang genoeg leeft. Gij gedraagt u mannelijk genoeg, zoolang u maar geen tegenspoed treft; gij geeft dan ook goeden raad en weet anderen met woorden te troosten en te sterken: maar als plotseling het verdriet dan aan uw deur komt kloppen, dan schiet gij te kort en in bezonnenheid en in kracht. Let op uw groote broosheid, hoe gij die dikwijls gewaar werdt in kleine dingen, en toch geschiedt het voor uw welzijn, als dit of iets dergelijks gebeurt.
2. Zet het uit uw zinnen, zoo goed gij kunt: en al heeft het u getroffen, laat u er niet door neerslaan of in de war brengen. Verdraag het tenminste geduldig, al kunt ge er niet om schertsen. En al hoort gij iets niet gaarne, en krijgt ge er dus het land door, bedwing u dan en laat er geen onvertogen woord uit uw mond komen, waardoor de zwakzieligen gehinderd zouden worden. Want als de Genade tot u terugkeert, zal de ontroering in uw binnenste spoedig tot rust komen, en uw smart zal zich verzachten. Ik leef nog, zegt de Heer, en ben bereid u te helpen, en nog meer, dan anders, te troosten, indien Ik maar merk dat gij op Mij vertrouwt en Mij vromelijk aanroepen wilt.
3. Gij moet rustiger zijn, en u gereedhouden om nog meer door te staan. Niet om niets voelt gij u dikwijls gemarteld en zwaar beproefd. Een mensch zijt gij en geen God, vleesch, maar geen engel. Hoe zoudt gij altijd even deugdzaam kunnen blijven, terwijl toch zelfs de englen in den hemel dat niet vermochten, noch ook de eerste mensch in 't paradijs? Ik ben Degene, Die de treurenden weder zal opheffen tot behoudenis, en die tot Mijn Goddelijkheid omhoog zal trekken hen die inzien en begrijpen dat zij ziek zijn