waarde heeft en grof is. Maar de Genade schept genoegen in het eenvoudige en lage: zij gruwt niet van het scherpe en harde, en versmaadt het niet in oude kleederen te loopen.
9. De Natuur let op het tijdelijke, verheugt zich over aardsche winst, bedroeft zich over geleden schade, en wordt reeds door een kleine beleediging verbitterd: maar de Genade kijkt naar het Eeuwige, hangt niet aan het tijdelijke, verontrust zich niet, al ging alles verloren; wordt niet scherp, al zijn de woorden, haar toegevoegd, een beetje bitter, want haar schat en haar vreugde heeft zij gezet in den hemel, waar niets kan verloren gaan.
10. De Natuur is inhalig en krijgt liever dan zij geeft: zij heeft lief wat van haar-zelf en niemand anders is: maar de Genade is mild en gemeenschappelijk, zij vermijdt al 't persoonlijke, stelt zich tevreden met een kleine hoeveelheid, en meent dat het zaliger is om te geven dan te ontvangen.
11. De Natuur helt over naar andere schepselen en naar het eigene vleesch, naar ijdelheden en ledig rondloopen: maar de Genade trekt meê naar God en de deugden, ziet af van de schepselen, ontvlucht de wereld, haat de begeerten van het vleesch, houdt den lust tot uitloopen in, en schaamt zich om in het publiek te verschijnen.
12. De Natuur heeft graag wat uitwendigen troost, waardoor zij zinnelijk genoegen krijgt: maar de Genade zoekt alleen troost te krijgen bij God en, bovenal het zichtbare uit, haar vreugde te vinden in het Opperste Goed.
13. De Natuur doet alles om winst en eigen voordeel, zij kan geen enkel ding om niets doen, maar hoopt voor wat zij goeds doet, iets gelijkwaardigs of iets beters, 't zij lof of gunst terug te krijgen, en eischt