Ik heb ook hieruit Uw ondoorgrondelijk oordeel zeer leeren vreezen, dat Gij den rechtvaardige wel met den booze, maar toch niet zonder rechtvaardigheid en billijkheid straft.
5. Dank zeg ik U, dat Gij mijne zonden niet gespaard hebt, maar mij met bittere zweepslagen hebt platgekneusd, door mij van binnen en van buiten smarten en benauwingen toe te zenden. Niemand van allen, die onder den hemel zijn, geeft mij troost, dan Gij alleen, mijn God en Heer, Gij, Hemelsche Geneesheer der zielen, Die slaat en weer geneest, Die naar de Hel brengt, maar ook vandaar weer terughaalt. Uw tucht zij over mij, en Uwe roede zelve zal mij leeren.
6. Zie, lieve Vader, ik ben in Uwe handen, en onder de roede Uwer bestraffing buig ik mij. Sla hard op mijn rug en op mijn nek, opdat ik mijn kromming buige naar Uwen wil. Maak van mij een deemoedigen en godvruchtigen discipel, zooals Gij gaarne doet, opdat ik geheel en al wandele op Uwen wenk. Ik geef mijzelf en al het mijne aan U over, om verbeterd te worden, want beter is het, dat ik hier word gegrepen dan hiernamaals. Gij weet alles, ook ieder ding afzonderlijk, en niets in het menschelijke geweten blijft U verborgen. Voordat iets gebeurt, weet Gij dat het komen zal, en niemand behoeft U te onderrichten over noch te herinneren aan datgene, wat op aarde geschiedt. Gij weet, wat bevorderlijk is voor mijn vooruitgang en hoezeer de kwelling dient om de roest der ondeugden af te wisschen. Doe met mij naar Uw gewenschte welbehagen, en versmaad niet mijn zondige leven, dat niemand beter en duidelijker dan U bekend is.
7. Heer, doe mij weten wat te weten is, liefhebben wat liefgehad moet worden, en datgene prijzen,