onder wier heerschappij gij staat, daarom dunkt het u hard, op den wenk van een ander te wandelen en te loopen, en heelemaal na te laten wat gij zelf graag woudt.
6. Maar, mijn zoon, gij moest ook in overweging nemen de vrucht dezer inspanning, hoe snel zij een einde neemt en hoe overgroot de belooning ervan is: en dan zult gij haar niet meer zoo zwaar tillen, maar een krachtige vertroosting ontvangen voor uw geduld. Want voor den geringen wil hier, dien gij nu vrijwillig laat varen, zult gij altijd uw wil kunnen voldoen in den hemel. Daar toch zult gij alles vinden, wat gij wilt, en alles wat gij maar zoudt kunnen verlangen. Daar zult gij in staat zijn tot al het goede, zonder dat gij bang behoeft te zijn, dat gij het weer zult verliezen. Daar zal uw wil, altijd één met den Mijne, niets begeeren wat buiten u ligt, of wat gij alleen zoudt krijgen. Daar zal niemand u weerstand bieden, niemand over u klagen, niemand u belemmeren, niemand u in den weg staan: maar alles wat gij verlangt zal dadelijk aanwezig zijn, en uw heele begeerte spijzigen en tot aan den rand vervullen. Daar zal Ik geven glorie in plaats van den smaad, dien gij ondergaan moest, het kleed der eer om uw rouw te vervangen, en in plaats van de allerlaagste plaats, die gij inneemt, een zetel in het Koninkrijk der Hemelen, voor de eeuwigheid. Daar zal aan den dag treden de vrucht der gehoorzaamheid, de akligheid van het berouw zal pleizier hebben en de nederige onderworpenheid zal roemrijk worden gekroond.
7. Nu dan, buk nederig onder de handen van allen, en let er niet op, wie dit gezegd heeft of dat bevolen, maar zorg er ten zeerste voor, dat gij alles wat een meerdere of een mindere of een van uws gelijken van u geëischt heeft, of u met een wenk bevolen, geheel