toeven, zien hem alleen van verre en als in een spiegel.
2. De burgers des hemels weten, hoe vreugderijk die Dag is: maar de verbannen zonen van Eva zuchten, zoo bitter en vervelend als die andere is. Den dag, bedoel ik, van dezen korten en kwaden tijd, die vol van smarten en angsten is: waar de mensch door vele zonden wordt bezoedeld, door vele hartstochten in den strik gelokt, door vele vreezen gestriemd, door vele zorgen uit elkaar gescheurd, door vele nieuwsgierigheden en ijdelheden verward, door vele dwalingen overstelpt, door velen arbeid ten doode vermoeid, door vele aanvechtingen bemoeilijkt, door wellusten ontzenuwd, en gemarteld door gebrek.
3. O, wanneer komt er een eind aan deze kwalen? Wanneer zal ik verlost worden uit de ellendige slavernij mijner ondeugden? Wanneer zal ik mij ten volle in U kunnen verheugen? Wanneer zal ik zonder eenig beletsel wezen en in de ware vrijheid, zonder eenige bezwaring van lichaam en geest? Wanneer zal er een stevige, onwankelbare en heelemaal zekere vrede zijn, vrede van binnen en van buiten, vrede die vaststaat aan allen kant? Goede Jezus, wanneer zal ik staan, waar ik U mag zien? Wanneer zal ik de heerlijkheid Uws Hemelrijks aanschouwen? Wanneer zal ik alles in alles hebben? O, wanneer zal ik bij U mogen zijn in Uw koninkrijk, dat Gij, van der eeuwigheid, gereed hebt gehouden voor hen, die U lief zijn? Maar verlaten ben ik als een arme balling op een vijandige aarde, waar dagelijks oorlogen en groote rampen zijn.
4. Vertroost mijne ballingschap, verzacht mijne smart, omdat mijn gansche verlangen tot U omhoog zucht. Want alles wat deze wereld als troost mij biedt, is mij niet anders als een last. U begeer ik