2. Maar onderzoek u-zelf eens wat beter en kom er dan voor uit, dat nog de wereld in u leeft en de ijdele begeerte om den menschen te behagen. Want als gij er voor terugschrikt, bespot te worden of terechtgesteld om uw gebreken, dan is het wel zeer zeker, dat gij nog niet de ware nedrigheid kent, en gij der wereld nog niet afgestorven zijt. Maar hoort gij naar Mijn woord, dan zal 't u niet kunnen schelen, al hoordet gij de menschen tienduizend leelijke woorden zeggen. Zie, al werd alles tegen u gezegd, wat men maar kan verzinnen met de grootste kwaadaardigheid, wat kan 't u schaden, indien gij 't alles aan u voorbij laat gaan, en het geen strootje waard acht. Denkt gij, dat ge er één haar door zult verliezen?
3. Maar wie zijn hart niet richt op 't inwendige en God niet voor oogen houdt, wordt gemakkelijk door een woord van berisping gekrenkt. Wie echter op Mij vertrouwt, en niet zijn eigen oordeel wil volgen, zal niet bang zijn voor de menschen. Want Ik ben de Rechter, die alle heimlijkheden doorziet: Ik weet, hoe alles gegaan is: Ik weet wie onrecht doet en wie er door lijdt. Door Mij is 't onaangename woord in de wereld gekomen: Ik heb het doen spreken, opdat daardoor de gedachten zouden geopenbaard worden, die in de harten van velen zijn. Ik zal den schuldige en den onschuldige oordeelen, maar beiden heb ik eerst willen keuren door een verborgene rechtspraak.
4. Getuigenis der menschen is dikwijls valsch: Maar Mijn oordeel is waar achtig, en zal blijven bestaan en niet onderstboven geworpen worden. Meestal blijft het verborgen, en weinigen wordt het tot in bijzonderheden klaar: toch dwaalt het nooit en kan niet dwalen, al lijkt het het ook, in de oogen der