De navolging van Christus

Drie en veertigste hoofdstuk.
(Tegen-in de leege, wereldsche wijsheid.)

1. Zoon, laat u niet van uw stuk brengen door het fraaie en fijne wat de menschen zeggen. Want het koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in deugdelijke kracht. Sla dus acht op Mijn woorden, zij doen uw hart gloeien en verlichten uw geest, en zoo roepen ze in u wakker het berouw, maar schenken ze u evenzeer velerlei troost. Geen woord moet gij ooit lezen om daardoor geleerder of wijzer te kunnen schijnen, neen, studeer en leer alleen hoe men 't afsterven van zonde en gebreken bevordert, want dat zal u meer nut aanbrengen, dan dat gij veel moeilijke vraagpunten onderzoekt.

2. Al leest gij veel en leert gij dus veel kennen, toch moet gij alles herleiden tot het al-eenige Begin. Ik ben 't, die den menschen alles leer wat zij weten moeten, en die zelfs aan de allergeringsten geef een klaarder inzicht, dan zij zouden kunnen leeren van iemand, wien ook. Hij, tegen wien Ik spreek, zal spoedig wijs zijn, en hij neemt innerlijk zeer toe. Wee hen, die bij de menschen veel merkwaardigs navorschen, maar weinig letten op de manier waarop zij Mij behooren te dienen. De tijd zal komen, dat Christus zal verschijnen, als de Meester aller Meesters en

[p. 187]

Heer aller Engelen, om aller menschen lessen te overhooren, dat beteekent, om ieders geweten te onderzoeken, éen voor éen. Alsdan zal Jeruzalem met lantaarnen doorzocht worden, de geheimen der duisternis worden openbaar, en de stemmen, die redeneeren en tegenspreken, zwijgen.

3. Ik ben het, die in éen oogenblik het hart des deemoedigen zoo zeer verhef, dat het beter in staat wordt, de redenen der eeuwige Wijsheid te begrijpen, dan iemand die tien jaren op de hoogescholen heeft geleerd. Wat Ik leer geschiedt zonder geraas van woorden, zonder verwarring van tegenstrijdige meeningen, zonder uiterlijke praal, en zonder getwist van argumenten. Ik ben Degene, Die leert om het aardsche te minachten, van het tegenwoordige te walgen, het eeuwige te zoeken en dan te proeven, eerbewijzen te ontvluchten, smaad te verdragen, alle hoop op Mij te stellen, niets te begeeren buiten Mij, en bovenal Mij vurig lief te hebben.

4. Want één heeft Mij inniglijk liefgehad, en daardoor goddelijke dingen geleerd, en wonderbare dingen gesproken. Door alles te verlaten, is hij meer gevorderd, dan indien hij zich had ingedacht in diepzinnige of haarfijne vraagpunten. Tot sommigen spreek Ik echter over gewone dingen, tot anderen over meer uitzonderlijke: enkelen verschijn Ik zoetjes in teekenen en figuren: weer anderen evenwel openbaar ik Mijn geheimen in veel licht. Alle boeken hebben maar ééne stem, doch niet allen onder richt die evenzeer: maar Ik ben inwendig de Leeraar der Waarheid, de Onderzoeker der harten, Die de gedachten begrijpt, en de daden bevordert, Ik, die aan ieder uitdeel, wat Ik het geschiktste oordeel voor hem.