De navolging van Christus
(1908)–Thomas à Kempis– Auteursrecht onbekend
[pagina 174]
| |
aangenaam, die niet liefheeft de wereld en alles wat daarin is, doch alleen het Woord-zelf. O, mijn God en mijn Alles! Voor wie verstand heeft, is het dikwijls genoeg gezegd, maar voor wie liefheeft, blijft het toch een vreugde, die zich niet dikwijls genoeg laat herhalen. Als Gij maar aanwezig zijt, wordt alles verrukkelijk: maar walgen doet men van alles waar Gij ontbreekt. Gij doet het hart rustig zijn, Gij schenkt algeheelen vrede en feestelijke blijdschap. Gij maakt, dat men in alles iets goeds voelt, en om alles U prijst. Er is niets dat lang zou kunnen behagen zonder U; neen, zal het aangenaam zijn en goed smaken, dan moet Uwe genade er bij komen, dan behoort het gekruid te worden met de toespijs Uwer wijsheid. 2. Wat is er, dat hèm slecht smaakt, wien Gij goed smaakt? En daarentegen wie U niet lust, van wie zou die waarachtig genoegen kunnen hebben? Maar de wijzen der wereld en wie het vleeschelijke proeven, schieten in Uwe wijsheid te kort, want diep in dezulken schuilt veel ijdelheid en dus de dood. Wie echter U navolgen, doordat zij de wereld verachten en hun vleesch kastijden, die worden als de ware wijzen erkend, omdat zij de ijdelheid voor de waarheid laten varen, en het vleesch voor den geest. Zulken menschen smaakt God lekker: en alles wat er goeds wordt gevonden in de schepselen, dat brengt er hen toe, hun Schepper te loven. Maar heel anders ja, geheel en al verschillend smaakt de Schepper als het schepsel, de Eeuwigheid als de tijd, het ongeschapene als het aangestokene licht. 3. O, eeuwigdurend Licht, dat alle geschapene lichten te boven gaat, van Uwe hoogte af wilt Gij schijnen met Uw glans en alle diepten van mijn hart doordringen. Wil mijn geest zuiveren, blij maken, verhelde- | |
[pagina 175]
| |
ren, verlevendigen, opdat hij U blijve aanhangen, in overmaat van jubel, met al zijne vermogens. O, wanneer zal die zalige stonde komen, die zoozeer gewenschte, dat Gij mij met Uwe tegenwoordigheid verzadigt, dat Gij mij alles in alles wordt? Zoolang mij. dat niet gegund zal zijn, kan ik ook geen volmaakte vreugde hebben. Nog leeft in mij, o smart! de oude mensch, nog is die niet geheel gekruisigd, nog is die niet volkomen dood! Nog woedt hij begeerig en sterk tegen-den-geest-in, nog stookt hij inwendige oorlogen aan, en laat het Rijk der Ziel niet in vrede bestaan. 4. Maar Gij, Die heerscht over 't geweld der zee, en Die stil doet zijn de beweging harer vloeden, verrijs en help mij! Verstrooi de volksstammen, die den oorlog willen; verpletter hen met Uw kracht. Toon, smeek ik U, Uwe wonderwerken, en laat Uwe rechterhand zich heerlijk opdoen: want er bestaat geen enkele hoop voor mij, noch eenige toevlucht, behalve bij U, o mijn Heer en mijn God! |
|